Naar boven ↑

Rechtspraak

Vakbondsunie van het Europees Octrooibureau (VEOB, afdeling Den Haag) en SUEPO (Staff Union of the European Patent Office)/Europese Octrooi Organisatie
Gerechtshof Den Haag (Locatie 's-Gravenhage), 7 maart 2017
ECLI:NL:GHDHA:2017:445

Vakbondsunie van het Europees Octrooibureau (VEOB, afdeling Den Haag) en SUEPO (Staff Union of the European Patent Office)/Europese Octrooi Organisatie

Hof heeft geen rechtsmacht wegens eigen rechtsgang voor individuele werknemers internationaal publiekrechtelijke rechtspersoon (verwijzing EOO-arrest).

Feiten

EOO is een internationale publiekrechtelijke rechtspersoon met vestigingen in verschillende Europese landen. EOO is in 1973 opgericht bij het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien (Europees Octrooi Verdrag, hierna: EOV), dat op 7 oktober 1977 voor Nederland in werking is getreden. De hoofdvestiging van EOO is in München. EOO heeft nevenvestigingen in Rijswijk, Wenen en Brussel. EOO is belast is met de uitvoering van het EOV. 

VEOB is een vakbond voor werknemers die werkzaam zijn bij de EOO-vestiging in Rijswijk. SUEPO is de overkoepelende vakbond voor werknemers van EOO. De arbeidsvoorwaarden van het personeel van EOO zijn neergelegd in de ‘Service Regulations for Permanent Employees’ (hierna: het Dienstreglement). Het Dienstreglement voorziet in een interne beroepsprocedure voor het beslechten van geschillen tussen (voormalige) personeelsleden van EOO. Een personeelslid kan tegen een jegens hem genomen besluit op grond van het Dienstreglement bezwaar maken bij de president van EOO. Tegen de beslissing van de president kan op grond van artikel 13 EOV beroep worden ingesteld bij het International Labour Organisation Administrative Tribunal (hierna: ILOAT). Op 1 januari 2013 heeft EOO de volgende circulaires aangenomen: circulaire 341: ‘Policy on the prevention of harassment and the resolution of conflicts at the EOO’ en circulaire 342: ‘Guidelines for investigations at the EOO’. De tweede circulaire introduceert de mogelijkheid van intern onderzoek naar vermeend wangedrag van werknemers van EOO. VEOB c.s. vorderden onder meer EOO op te dragen een externe onafhankelijke deskundige in te schakelen om de lopende en voorgenomen onderzoeken van de Investigative Unit en de lopende en voorgenomen tuchtrechtelijke procedures tegen de bestuursleden van VEOB c.s. te toetsen aan de eisen van een eerlijke en redelijke procesgang en erop toe te zien dat deze het vakbondswerk niet onnodig belemmeren. VEOB c.s. voeren aan dat er voor de vakbonden (anders dan de individuele leden) geen alternatieve rechtsgang voorhanden is. De individuele werknemers kunnen zich bovendien niet beklagen over het interne onderzoek van de Investigative Unit en ook niet over de beslissing van de president om een tuchtprocedure te beginnen. Pas ‘aan het einde van de rit’ kunnen zij opkomen tegen het eindbesluit van de president en tegen de sancties die eventueel zijn opgelegd.

Oordeel – geen rechtsmacht wegens eigen rechtsgang voor individuele werknemers internationaal publiekrechtelijke rechtspersoon

Het gerechtshof oordeelt als volgt. In zijn arrest van 20 januari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:57) heeft de Hoge Raad het arrest van dit hof van 17 februari 2015 vernietigd. Na enkele inleidende beschouwingen over de toekenning van immuniteit aan internationale organisaties en de proportionaliteit van die toekenning in relatie tot het recht op toegang tot de rechter heeft de Hoge Raad overwogen: ‘5.8 Voor zover VEOB c.s. hun vorderingen in de onderhavige procedure hebben gebaseerd op het recht op collectieve actie, wordt het volgende overwogen. De leden van VEOB c.s. hebben de mogelijkheid om op te komen tegen de jegens hen getroffen maatregelen, en in dat kader ook tegen de daaraan ten grondslag liggende besluiten, in een interne procedure bij EOO, gevolgd door een rechtsgang bij ILOAT. Mede gelet op hetgeen hiervoor in 4.2, 4.3 en 5.5 is overwogen, moeten deze mogelijkheden, hoewel zij onderdoen voor die van het nationale recht, worden aangemerkt als een voldoende redelijk alternatief om het uit art. 11 lid 1 EVRM voortvloeiende recht op collectieve actie effectief te kunnen beschermen. Van een rechtsmiddel dat alleen kan worden aangewend nadat de inbreuk heeft plaatsgevonden, kan niet zonder meer worden gezegd dat het niet effectief is (vgl. EHRM 20 januari 2011, nr. 36036/04, Makedonski, rov. 56; EHRM 27 oktober 2016, nr. 55977/13, NDP/Duitsland, rov. 23). Het feit dat leden van VEOB c.s. alleen achteraf, dat wil zeggen nadat reeds maatregelen jegens hen zijn getroffen, kunnen opkomen tegen de door EOO vastgestelde bepalingen die VEOB c.s. in de onderhavige procedure ter discussie stellen, betekent dus nog niet dat het rechtsmiddel dat aan hen ter beschikking staat, geen voldoende effectief rechtsmiddel is in de zin van art. 13 EVRM.’ De door VEOB c.s in hoger beroep ingenomen stellingen zijn met dit oordeel in strijd. Hun stelling dat stelselmatig op oneigenlijke gronden interne onderzoeken en tuchtprocedures tegen bestuursleden worden geëntameerd in verband met hun vakbondswerk kan door de individuele leden in een procedure tegen eventuele tuchtmaatregelen bij het ILOAT aan de orde worden gesteld. Datzelfde geldt voor hun bezwaren tegen de wijze waarop de onderzoeken worden uitgevoerd en hun stelling dat de vakbonden door de betreffende onderzoeken en tuchtprocedures het werken onmogelijk wordt gemaakt. Het hof neemt bij dat oordeel in aanmerking dat de Hoge Raad oordeelde dat de individuele beroepsmogelijkheden van de leden van VEOB c.s. moeten worden aangemerkt als een voldoende redelijk alternatief om het uit artikel 11 EVRM voortvloeiende recht op collectieve actie effectief te kunnen beschermen. Ook de stelling van VEOB c.s. dat de beroepsgang bij het ILOAT niet effectief is omdat de individuele werknemers daar pas terecht kunnen nadat een sanctie is opgelegd, stuit af op het oordeel van de Hoge Raad. Aangezien VEOB c.s. zelf stellen dat deze procedure niet gaat om de (on)rechtmatigheid van algemene regels, kunnen hun opmerkingen over de vraag of algemene regels bij het ILOAT aan de orde kunnen worden gesteld, onbesproken blijven, dit nog daargelaten dat ook die stellingen afstuiten op het oordeel van de Hoge Raad.