Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/Nationale Stichting tot Exploitatie van Casinospelen in Nederland
Rechtbank Overijssel (Locatie Enschede), 21 maart 2017
ECLI:NL:RBOVE:2017:1417

werknemer/Nationale Stichting tot Exploitatie van Casinospelen in Nederland

Het beroep van werknemer met min/max-contract op het rechtsvermoeden ex artikel 7:610b BW op grond van het feit dat de arbeidsomvang structureel hoger ligt, heeft slechts kans van slagen indien de arbeidsomvang structureel hoger ligt dan het maximumaantal overeengekomen uren.

Feiten

Werknemer is op 28 november 2014 in dienst getreden bij Holland Casino als croupier. In de arbeidsovereenkomst is onder meer opgenomen dat de arbeidsduur van werknemer minimaal 45,6 uur en maximaal 91,2 uur per roosterperiode van vier weken bedraagt. Werknemer vordert thans met een beroep op artikel 7:610b BW doorbetaling van loon gebaseerd op 77,07 uur per vier weken.

Oordeel

De vraag die in de onderhavige kwestie voorligt is of het rechtsvermoeden van de arbeidsomvang conform artikel 7:610b BW een rol speelt bij een min/max-overeenkomst. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat het rechtsvermoeden beoogt de werknemer houvast te bieden in de situatie waarin (1) de omvang van de arbeid niet of niet eenduidig is overeengekomen en (2) de situatie waarin de feitelijke omvang van de arbeid zich structureel op een hoger niveau bevindt dan de oorspronkelijk overeengekomen arbeidsduur. De eerste voorwaarde doet zich in het onderhavige geval niet voor. De omvang is partijen immers wel duidelijk, namelijk variërend tussen minimaal 45,6 uur en maximaal 91,2 uur per vier weken. Het beroep van werknemer op het rechtsvermoeden op grond van het feit dat de arbeidsomvang structureel hoger ligt heeft naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter slechts kans van slagen indien de arbeidsomvang structureel hoger ligt dan het maximumaantal overeengekomen uren. In het onderhavige geval is geen sprake van het structureel meer werken boven het maximum van 91,2 uren per vier weken gedurende een periode van drie maanden. Het vorenstaande betekent dat de kantonrechter vooralsnog van oordeel is dat de bodemrechter de tussen partijen vaststaande arbeidsomvang niet zal verhogen. De vordering van werknemer zal dan ook worden afgewezen, met veroordeling van werknemer in de proceskosten.