Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/Coatinc De Meern BV
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 18 april 2017

werknemer/Coatinc De Meern BV

Werkgever heeft niet onrechtmatig gehandeld door werknemer te verbieden bij nieuwe werkgever in dienst te treden. Dat werkgever zich tegen beter weten in of louter om werknemer dwars te zitten op het concurrentiebeding heeft beroepen, is niet gebleken.

Feiten

Werknemer is sinds 1 februari 2008 in dienst bij Coatinc De Meern BV (hierna: Coatinc). In de arbeidsovereenkomst is een concurrentiebeding opgenomen. Werknemer heeft de arbeidsovereenkomst met Coatinc opgezegd tegen 1 januari 2015, met als reden dat hij een functie bij bedrijf X heeft geaccepteerd. Coatinc heeft werknemer verboden in dienst te treden bij X. Werknemer vordert een verklaring voor recht dat het handelen van Coatinc is aan te merken als een toerekenbare onrechtmatige daad en dat Coatinc zal worden veroordeeld om een schadevergoeding te betalen aan werknemer. De kantonrechter heeft de vordering van werknemer afgewezen. Tegen dit vonnis komt werknemer in hoger beroep.

Oordeel

Onrechtmatig handelen werkgever?

Niet ter discussie staat dat werknemer voor X werkzaam zou zijn binnen een straal van 100 km rondom de vestigingsplaats van Coatinc. Ook staat vast dat X een onderneming drijft waarbij voor een deel soortgelijke werkzaamheden (kunnen) worden verricht als bij Coatinc, namelijk het (poeder)coaten voor derden van andere dan de eigen producten van X, en dat het verrichten van die werkzaamheden ook wordt aangeboden op de website van X. Gelet op het voorgaande, heeft Coatinc niet onrechtmatig gehandeld. Tussen partijen bestond een redelijk te achten verschil van inzicht omtrent al dan niet overtreding van het concurrentiebeding door werknemer bij indiensttreding bij X. Dat Coatinc zich tegen beter weten in of louter om werknemer dwars te zitten op dat beding heeft beroepen, is gesteld noch gebleken. Werknemer heeft weliswaar gesteld dat er in een directievergadering van Coatinc is gezegd ‘werknemer knopen (we) op aan de hoogste boom’, maar – nog daargelaten dat Coatinc een dergelijke uitlating gemotiveerd heeft betwist en werknemer op dit punt geen voldoende gespecificeerd bewijsaanbod heeft gedaan – zou uit een dergelijke uitlating slechts volgen dat Coatinc kennelijk verontwaardigd was over het handelen van werknemer, maar niet dat zij, tegen beter weten in of louter om werknemer dwars te zitten zich op het concurrentiebeding heeft beroepen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het concurrentiebeding werknemer niet belemmerde om bij X in dienst te treden. Dit (voorlopig) oordeel impliceert echter niet dat het handelen van Coatinc onrechtmatig was omdat zij in strijd met enig recht van werknemer heeft gehandeld. Het feit dat Coatinc geen hoger beroep heeft ingesteld van het vonnis van de voorzieningenrechter, maakt dat niet anders. Waar het immers om gaat is, zoals hiervoor ook is geoordeeld, dat het verschil tussen partijen redelijk te achten is. Dat Coatinc in kort geding in het ongelijk is gesteld, maakt het innemen van het standpunt dat het concurrentiebeding in de weg stond aan indiensttreding bij X dan ook niet onrechtmatig. Tot slot heeft werknemer een vergoeding gevorderd op grond van artikel 7:653 lid 5 BW. Het beroep van werknemer op deze bepaling faalt, aangezien werknemer het beroep op deze bepaling geenszins heeft uitgewerkt.

  • Instantie: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
  • Datum uitspraak: 18-04-2017
  • Roepnaam: werknemer/Coatinc De Meern BV
  • Zaaknummer: 200.180.424
  • Nummer: AR-2017-0488
  • Onderwerpen: Billijke vergoeding (lid 5)
  • Trefwoorden: onrechtmatig handelen , concurrentiebeding , billijke vergoeding en toerekenbare onrechtmatige daad