Rechtspraak
werknemers/werkgeverRechtbank Den Haag, 11 april 2017
werknemers/werkgever
Feiten
Werkgever is een uitzendorganisatie die gespecialiseerd is in het uitzenden van (met name) Poolse arbeidsmigranten. De verloning van haar personeel geschiedt op basis van urenstaten en verwerking conform de verschillende cao’s die van toepassing zijn op de verschillende arbeidsovereenkomsten. De drie werknemers die de eisende partij vormen in deze zaak, werkten voor werkgever op grond van een uitzendovereenkomst bij twee verschillende inleners. Op de arbeidsovereenkomst van werknemers is de Glastuinbouw-cao van toepassing. Werknemers hebben bij brief van 26 augustus 2015 bericht dat zij aanspraak maken op betaling van achterstallig loon, waaronder een deel reiskosten. Op 30 november 2015 heeft werkgever nabetalingen verricht. Werknemers vorderen onder meer veroordeling van werkgever tot betaling van reiskostenvergoeding, wettelijke verhoging, wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten.
Oordeel
De twee werknemers die reiskosten vorderen, zijn vrijwillig verhuisd. In artikel 20 lid 5 van de Glastuinbouw-cao is bepaald dat in dat geval de oorspronkelijke woon-werkvergoeding blijft bestaan. Nu voorts niet is gebleken dat partijen over de reiskostenvergoeding afspraken hebben gemaakt die in voor de twee werknemers gunstige zin afwijkt van de cao-bepalingen, dient de vordering tot vergoeding van de reiskosten reeds om deze redenen te worden afgewezen. Werknemers vorderen ook wettelijke verhoging. Op grond van artikel 7:625 BW kan een werknemer aanspraak maken op een wettelijke verhoging wegens vertraging bij de voldoening van het salaris indien dit niet-voldoen aan de werkgever is toe te rekenen. In dit geval heeft werkgever, nadat zij er door werknemers op was gewezen dat te weinig loon was betaald, een herberekening gemaakt en daarover gecommuniceerd werknemers. Hoewel de nabetaling op de rekening van werknemers is bijgeschreven op 2 december 2015, terwijl de laatste brief van werknemers dateert van 10 november 2015, is die tussenliggende periode niet zodanig lang dat geconcludeerd kan worden dat werkgever laks was bij de uitbetaling van het loon. De kantonrechter acht dit een omstandigheid die matiging tot nihil rechtvaardigt. Met betrekking tot de gevorderde wettelijke rente oordeelt de kantonrechter als volgt. Nu werknemers recht hadden op meer loon dan zij ontvangen hadden en het achterstallige loon later is uitbetaald, is sprake van een vertraging in de voldoening van de geldsom. De wettelijke rente over de nabetaling zal worden toegewezen. Werknemers vorderen tevens een bedrag aan buitengerechtelijke kosten. In dit geval heeft de gemachtigde van werknemers in de eerste brief van 26 augustus 2015 waarin hij aanspraak maakt op betaling van achterstallig salaris, reeds aanspraak gemaakt op vergoeding van buitengerechtelijke kosten. Hoewel uit de stukken blijkt dat de gemachtigde van werknemers ook daarna nog heeft gecommuniceerd met werkgever, kunnen deze werkzaamheden naar het oordeel van de kantonrechter niet worden beschouwd als verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een – niet aanvaard – schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op de gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. Om die reden ziet de kantonrechter aanleiding de vordering tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten af te wijzen.