Naar boven ↑

Rechtspraak

Y/X
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Arnhem), 22 maart 2017
ECLI:NL:GHARL:2017:2417

Y/X

Geen arbeidsovereenkomst tussen meewerkende klant en werkgever. Korting op consignatietarief geen personeelskorting.

Feiten

X is gespecialiseerd in de ontruiming van woningen, de taxatie van inboedels en de in- en verkoop van kunst, antiek en inboedelgoederen. Y is eigenaar van twee bedrijven in het buitenland. Uit deze bedrijven geniet hij inkomsten voor zijn levensonderhoud. Daarnaast is Y kunst- en antiekhandelaar. In juni 2015 heeft Y enkele kunstobjecten aan X in consignatie gegeven, die vervolgens door X zijn verkocht. Daarvoor heeft Y in juli 2015 aan X 25% commissie betaald. In september 2015 heeft Y aan Z aangeboden om hem te helpen in de winkel van X. Z heeft nadien Y gebeld en gevraagd of hij nogmaals wilde helpen. Y is ten minste dertien keer in de winkel aanwezig geweest op dagen dat Z werkte en heeft in de winkel de door hem ingebrachte goederen verkocht. Y realiseerde op deze wijze een omzet met de verkoop van door hem ingebrachte goederen van tussen de € 3500 en € 4500 per maand. In augustus 2016 – nadat is gebleken dat Z niet te goeder trouw de zaken voor X heeft waargenomen – nemen X en Y afscheid van elkaar. Y stelt zich op het standpunt dat hij werkzaam is op basis van een arbeidsovereenkomst. De kantonrechter heeft de verzoeken van Y afgewezen.

Oordeel

Het hof oordeelt als volgt. Anders dan Y stelt, kan Z niet als gevolmachtigde worden beschouwd noch kan X de schijn van volmachtverlening worden aangerekend. Eventuele afspraken tussen Y en Z zijn derhalve niet bindend voor X.

Kortingen op consignatie geen loon verschuldigd door werkgever. Beroep op artikel 7:610a BW faalt

In het kader van zijn beroep op het rechtsvermoeden van artikel 7:610a BW heeft Y gesteld dat vast staat dat hij € 4600 aan loon uitbetaald heeft gekregen en dat hij een korting op de normaal te betalen commissie voor de verkoop van ingebrachte goederen heeft verkregen. X heeft echter betwist dat hij van alle contante betalingen wist en dat de contante betalingen die Y van Z heeft ontvangen moeten worden gezien als loon. In de visie van X waren dit betalingen voor door Y verkochte goederen. Nu vaststaat dat Y gedurende de periode waarin hij regelmatig in de winkel aanwezig was eigen verkopen heeft gerealiseerd waarvoor betaald werd, kan niet als vaststaand worden aangenomen dat Y in de door hem gestelde omvang contante betalingen heeft ontvangen en een ‘personeelskorting’ op de te betalen commissie heeft ontvangen, dat dit is gedaan namens X én dat dit moet worden gezien als beloning voor zijn werkzaamheden. Bovendien kan naar het oordeel van het hof uit de whatsappberichten (waaruit blijkt dat hij regelmatig werk weigerde) niet het bestaan van een gezagsverhouding worden afgeleid. Het hof leest in die berichten veeleer het bestaan van een samenwerking tussen twee ondernemers, die bereid waren elkaar over en weer diensten te bewijzen. Dat aan het rechtsvermoeden van artikel 7:610a BW is voldaan kan niet worden vastgesteld en evenmin is komen vast te staan dat aan alle vereisten voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst is voldaan.