Rechtspraak
werknemer/Raab Karcher
Feiten
Werknemer is met ingang van 1 september 2007 in dienst getreden bij Raab Karcher. Eind 2013 heeft Raab Karcher aan werknemer voorgesteld een opleiding te volgen. Werknemer heeft hiermee ingestemd, waarna hij in maart 2014 met de opleiding is begonnen. Op 7 maart 2014 hebben partijen daartoe een studieovereenkomst ondertekend waarin is vermeld dat Raab Karcher het cursusgeld vergoedt. Hierin is tevens opgenomen dat werknemer de kosten geheel of gedeeltelijk terug dient te betalen indien hij binnen een bepaalde periode op zijn verzoek het dienstverband beëindigt. Werknemer heeft per brief van 12 juli 2016 zijn arbeidsovereenkomst per 1 september 2016 opgezegd. Conform de studieovereenkomst zou werknemer dan 2/3 van het cursusgeld dienen terug te betalen. Raab Karcher houdt om die reden € 3588 in op het loon van werknemer. Werknemer vordert onder meer betaling van € 3588 en voert daartoe aan dat de studieovereenkomst niet geldig is, dan wel dat een en ander in strijd is met de redelijkheid en billijkheid.
Oordeel
Eisen geldige studieovereenkomst
Wat betreft het antwoord op de vraag of de studiekostenregeling voldoet aan de daaraan te stellen eisen, zijn de vereisten zoals geformuleerd in de twee arresten van de Hoge Raad inzake Muller/Van Opzeeland richtinggevend. De invoering van de WWZ heeft dit niet anders gemaakt. Werknemer heeft aangevoerd dat de studiekostenregeling niet voldoet aan deze vereisten, omdat die regeling niet vermeldt hoe lang Raab Karcher geacht wordt voordeel te hebben van de door werknemer als gevolg van de opleiding opgedane vaardigheden en kennis. In de studiekostenregeling is onder meer bepaald dat werknemers in aanmerking kunnen komen voor een tegemoetkoming in de kosten. Voorwaarde is of ‘de opleiding past in het werkgebied waarop de medewerker in zijn huidige functie werkzaam is of in de toekomst naar redelijke verwachtingen zal zijn gezien zijn eigen ambities en de te verwachten bedrijfsbehoefte aan vervulling van een dergelijke functie’. Daarmee is onmiskenbaar een verband gelegd met het nut/de toegevoegde waarde van een opleiding voor een huidige of toekomstige functievervulling en de behoefte die de werkgever dienaangaande heeft. Door vervolgens een maximale periode van drie jaar na het afsluiten van de opleiding op te nemen als periode waarbinnen een werknemer geconfronteerd zal worden met een verplichting tot terugbetaling, heeft Raab Karcher, gelet op de eis dat de verplichting tot terugbetaling naar evenredigheid dient te worden verminderd gedurende de periode waarbinnen zij geacht moet worden voordeel te hebben van die opleiding, in voldoende mate tot uitdrukking gebracht dat die tijdspanne gelijk was aan de benoemde periode waarbinnen terugbetaald diende te worden. Het voorgaande betekent dat de studiekostenregeling van Raab Karcher voldoet aan de daaraan te stellen eisen.
Strijd met de redelijkheid en billijkheid
De kantonrechter is van oordeel dat het inroepen van de uit de studiekostenregeling voortvloeiende verplichting tot terugbetaling in de gegeven omstandigheden niet in strijd komt met de redelijkheid en de billijkheid die de verhouding van partijen mede beheerst. Daartoe wordt onder meer het volgende overwogen. De kantonrechter neemt tot uitgangspunt dat het volgen van de opleiding weliswaar door Raab Karcher is voorgesteld maar dat werknemer in vrijheid tot het volgen daarvan heeft besloten. Ook blijkt uit niets dat werknemer de consequentie in de studieovereenkomst niet heeft begrepen. Anders dan werknemer aanvoert, is evenmin aannemelijk geworden dat Raab Karcher zich in verband met het door hem volgen van de opleiding in enigerlei zin had gebonden om werknemer na het afronden van die opleiding conform zijn wens te plaatsen in een (vrijgekomen) functie van buitendienstmedewerker. Bovendien gaat het om een meer algemene opleiding, welke kennis ook bij uitstek van nut is voor een medewerker in de binnendienst van een bouwmaterialenleverancier, zoals Raab Karcher is. Daarbij speelt tevens mee dat werknemer zelf een einde heeft gemaakt aan de arbeidsovereenkomst. De omstandigheid dat werknemer na het eindigen van de arbeidsovereenkomst gebonden is aan een non-concurrentiebeding van één jaar en een relatiebeding van twee jaar legt in dit verband evenmin gewicht in de schaal.