Rechtspraak
Rechtbank Overijssel (Locatie Zwolle), 13 juli 2017
ECLI:NL:RBOVE:2017:2780
werknemer c.s./Stichting Zorggroep Oude en Nieuwe Land
Feiten
Tot de onderneming van ZONL behoorde de Dienst Schoonmaakondersteuning. Omdat de Dienst Schoonmaakondersteuning ernstig verlieslatend was, heeft ZONL besloten om niet deel te nemen aan de nieuwe aanbestedingsronde met betrekking tot de gunning van de huishoudelijke hulp met ingang van 1 januari 2017. De werknemers werkten allen bij de Dienst Schoonmaakondersteuning. Op de arbeidsovereenkomst is de cao VVT 2016-2018 en cao Transitievergoeding VVT (CAO TV VVT) van toepassing. De cao TV VVT bevat in artikel 2 een bepaling over de transitievergoeding. ZONL heeft – in verband met het beëindigen van de Dienst Schoonmaakondersteuning – de arbeidsovereenkomsten met al haar werknemers opgezegd met toestemming van het UWV. Met ingang van 2 januari 2017 zijn 113 van de in totaal 122 werknemers voor onbepaalde tijd in dienst getreden bij PGVZ.
Oordeel
Het gaat in deze zaak om de vraag of de werknemers recht hebben op een transitievergoeding. ZONL is het standpunt toegedaan dat zij geen transitievergoeding is verschuldigd. Haar argumenten daarvoor zijn in vier categorieën in te delen: (1) er is sprake van overgang van onderneming, waardoor alle medewerkers in dienst zijn getreden bij PGVZ en PGVZ bij een eventuele beëindiging van de overeenkomst op haar initiatief een transitievergoeding is verschuldigd; (2) er is sprake van opvolgend werkgeverschap en de anciënniteit en de plicht tot het betalen van een transitievergoeding zijn overgegaan op PGVZ; (3) de cao TV VVT kent geen zelfstandig recht op een transitievergoeding toe, zodat het verzoek van de werknemers niet op die cao kan worden gebaseerd; (4) het doel van de transitievergoeding en de redelijkheid en billijkheid verzetten zich tegen de toekenning van een transitievergoeding.
Overgang van onderneming
De kantonrechter stelt voorop dat de vraag of sprake is van overgang van onderneming in deze procedure niet beantwoord hoeft te worden. Veronderstellenderwijs dat er sprake is van overgang van onderneming van ZONL naar PGVZ, dan geldt dat de werknemers niet meer in dienst waren bij ZONL op het moment dat die overgang plaatsvond. ZONL heeft nog aangevoerd dat zij heeft opgezegd in strijd met het opzegverbod wegens overgang van onderneming als bedoeld in artikel 7:670 lid 8 BW en dat die opzegging nietig is. De kantonrechter overweegt als volgt. Artikel 4 van de Richtlijn 2001/23/EG is geïmplementeerd in artikel 7:670 lid 8 BW. Indien de Nederlandse overheid artikel 4 van de richtlijn onjuist heeft geïmplementeerd, leidt dat er niet toe dat ZONL zich rechtstreeks kan beroepen op dat artikel. Ook bij ambtshalve toepassing van de beschermingsmaatregelen uit de richtlijn – omdat die maatregelen van openbare orde zijn – komt de kantonrechter niet toe aan het vaststellen van de nietigheid van de opzegging.
Opvolgend werkgeverschap
ZONL heeft aangevoerd dat PGVZ op grond van artikel 7:668a lid 2 BW moet worden aangemerkt als opvolgend werkgever. De kantonrechter passeert het verweer van ZONL. De bepaling met betrekking tot opvolgend werkgeverschap in artikel 7:673 lid 4 BW treft een voorziening voor de berekening van de duur van de arbeidsovereenkomst voor werknemers die met een werkgeverswisseling te maken krijgen. Artikel 7:673 lid 4 BW bepaalt niet dat de opgevolgde werkgever geen transitievergoeding hoeft te betalen en dat die plicht overgaat op de opvolgend werkgever. In zoverre berust de stelling van ZONL op een verkeerde lezing van dit artikel.
Cao TV VVT
Partijen zijn het niet eens over de wijze waarop artikel 2 van de cao TV VVT moet worden uitgelegd. Volgens vaste rechtspraak geldt voor de uitleg van een bepaling van een cao de zogeheten cao-norm. Desgevraagd hebben partijen verklaard dat er geen toelichting is opgesteld bij de cao TV VVT. De uitleg van de cao dient daarom te geschieden aan de hand van de cao TV VVT zelf. Artikel 2 lid 2 van de cao TV VVT vermeldt dat de werknemer recht heeft op een transitievergoeding als bedoeld in artikel 7:673 tot en met artikel 7:673d BW, indien de werknemer ‘voldoet aan de voorwaarden genoemd in lid 3’ van hetzelfde artikel. Als niet wordt voldaan aan die voorwaarden, zo vervolgt lid 2, dan heeft de werknemer mogelijk nog recht op de wettelijke transitievergoeding. Uit de bewoordingen van deze bepaling kan niet anders worden afgeleid dan dat de cao TV VVT de werknemer een rechtstreeks recht op de transitievergoeding toekent. Niet in geschil is dat de werknemers voldoen aan de voorwaarden in lid 3 van artikel 2 van de cao TV VVT. Dat betekent dat de werknemers – nu de cap TV VVT voorgaat op de wettelijke regeling inzake de transitievergoeding – in beginsel recht hebben op een transitievergoeding.
Doel transitievergoeding en redelijkheid en billijkheid
ZONL heeft ten slotte aangevoerd dat het doel van de transitievergoeding zich verzet tegen toewijzing van het verzoek. Ook op grond van de redelijkheid en billijkheid moet het verzoek worden afgewezen.
De transitievergoeding beoogt (1) de transitie van werk naar werk te vergemakkelijken en (2) een financiële compensatie te bieden voor het baanverlies. Als een arbeidsovereenkomst wordt opgezegd en de werknemer vindt aansluitend een nieuwe baan met betere arbeidsvoorwaarden, dan nog geldt dat zijn recht op een transitievergoeding behouden blijft. De conclusie is dat de werknemers recht hebben op een transitievergoeding.
Transitievergoeding werkneemster 1
Vast staat dat tussen ZONL en werkneemster 1 eerder een arbeidsovereenkomst heeft bestaan. Die overeenkomst is na de door het UWV verleende toestemming door ZONL opgezegd tegen 1 oktober 2015. Aan werkneemster 1 is vervolgens wachtgeld toegekend op grond van de toen geldende cao VVT. Met ingang van 1 oktober 2015 hebben partijen opnieuw een arbeidsovereenkomst gesloten, voor bepaalde tijd. De vraag is of het aan werkneemster 1 uitgekeerde wachtgeld, een gelijkwaardige voorziening is als bedoeld in artikel 7:673 lid 5 BW. Uit door de rechter aangehaalde citaten uit de WWZ-Kamerstukken in onderling verband en samenhang beschouwd, leidt de kantonrechter af dat een gelijkwaardige voorziening als bedoeld in artikel 7:673 lid 5 jo. 7:673b lid 1 BW een voorziening is die op geld gewaardeerd (gekapitaliseerd) gelijk is aan het bedrag van de transitievergoeding. Het bedrag aan wachtgeld dat werkneemster daadwerkelijk heeft ontvangen, in totaal € 2726,21 bruto, staat niet in verhouding tot de transitievergoeding die zij anders per 1 oktober 2015 zou hebben ontvangen, te weten € 42.147,41 bruto. Van een gelijkwaardige voorziening als bedoeld in lid 5 is dan ook in de verste verte geen sprake. Dit zou er strikt genomen toe moeten leiden dat het bedrag aan ontvangen wachtgeld niet in mindering mag worden gebracht op de door ZONL te betalen transitievergoeding, omdat niet is voldaan aan de voorwaarde van lid 5. Deze gevolgtrekking leidt tot een onredelijke uitkomst. De bedoeling van lid 5 is te voorkomen dat een dienstverband bij de berekening van de transitievergoeding dubbel meetelt. Het is daarom redelijk het bedrag van het daadwerkelijk ontvangen wachtgeld op de door ZONL te betalen transitievergoeding in mindering te brengen, zodat ten gunste van werkneemster 1 resteert € 44.930,21 bruto. Dit bedrag zal worden toegewezen.