Rechtspraak
eiser/gedaagden c.s.
Feiten
Agora is actief als tussenpersoon op de markt van nationaal en internationaal goederenvervoer. Als enig statutair bestuurder van Agora is Y aangesteld. De aandelen in Agora worden gehouden door X, Z en Y, ieder voor 1/3 deel. Z is in 2013 een eigen bedrijf begonnen en werkt sindsdien niet meer zakelijk samen met X; Z is wel, nog steeds, houder van 1/3 van de aandelen in Agora. W is de partner/echtgenote van Y. W was tot 31 december 2015 werkzaam bij Agora in de functie van administratief medewerkster. W heeft op 30 oktober 2015 AGO Holding opgericht. W is directeur-grootaandeelhouder (D-GA) van AGO Holding. AGO Holding heeft op eveneens 30 oktober 2015 RMTO opgericht. AGO Holding is D-GA van RMTO. RMTO is actief op dezelfde markt als Agora. X heeft op 3 mei 2017 verschillende conservatoire verhaalsbeslagen doen leggen ten laste van Y, W, RTMO en AGO Holding. Aandeelhouder X verwijt aan Y en aan W dat zij samen een nieuwe onderneming hebben opgericht die onrechtmatige concurrentie aandoet aan de vennootschap (Agora). Bij brief van de advocaat van Y, W, RTMO en AGO Holding van 30 mei 2017 is aan X medegedeeld dat deze gedaagden in de (deze) door X aanhangig gemaakte kort gedingprocedure de onrechtmatigheid van de conservatoire beslaglegging aan de orde willen stellen. Y en W verwijten X dat hij de facturen van Agora voor diensten die zijn verricht voor (ondernemingen van/ gecontroleerd door) X onbetaald laat. De schuld van X aan Agora bedraagt inmiddels € 489.228,13.
Oordeel
Bij de beoordeling stelt de voorzieningenrechter voorop dat X slechts de hoedanigheid heeft van minderheidsaandeelhouder en blijkens zijn stellingen ook in die hoedanigheid zijn vorderingen instelt.
Schorsing/ontslag bestuurder
De vorderingen die betrekking hebben op schorsing/ ontslag van de bestuurder Y en de benoeming van een nieuwe, ad interim bestuurder zullen worden afgewezen, op na te noemen gronden. Voor een voorziening strekkende tot ontslag, schorsing of vervanging van de bestuurder bestaat geen grond. De bestuurder van een B.V. kan, zo bepaalt artikel 2:244 lid 1 BW, worden ontslagen of geschorst door degene die bevoegd is tot benoeming. Dat is hier de algemene vergadering. Omtrent het in het verleden ordentelijk bijeenroepen van ava’s verschillen partijen van inzicht, terwijl de e-mailcorrespondentie in elk geval een aanwijzing is dat Y daartoe wel bereid is. Het standpunt van X dat hij weinig heil verwacht van een algemene vergadering omdat hij gebrouilleerd is geraakt met medeaandeelhouder Z volstaat niet om hem ontslagen te achten van de route die het vennootschapsrecht hem voorschrijft. Hij heeft die route niet eens beproefd. Er zijn drie aandeelhouders die ieder 1/3 van de aandelen houden, zodat van een patstelling geen sprake zal zijn. Als X op de algemene vergadering van aandeelhouders een minderheidsstandpunt inneemt, dan heeft hij zich daar in beginsel bij neer te leggen. Volgens de rechter blijkt er voorhands geen sprake te zijn van een reële mogelijkheid van betrokkenheid bij onrechtmatige concurrentie van Agora door RTMO. Dit betekent overigens niet dat X volstrekt rechteloos is als minderheidsaandeelhouder. De drie aandeelhouders kunnen vanzelfsprekend in overleg met elkaar treden om te bezien hoe het nu verder moet met de vennootschap en of het niet wenselijk is dat één of twee aandeelhouders uittreedt/ uittreden. Als dat niet tot resultaten leidt en X meent dat hij door gedragingen van Y zodanig in zijn rechten of belangen is geschaad dat het voortduren van zijn aandeelhouderschap in redelijkheid niet meer van hem kan worden gevergd, kan hij er ook voor kiezen om tegen de mede-aandeelhouder(s), of tegen de vennootschap, een vordering tot uittreding in te stellen (art. 2:343 BW). In die procedure kan bij de prijsbepaling van de door X af te stoten aandelen desgevorderd rekening worden gehouden met gedragingen die hebben geleid tot een vermindering van de waarde van deze aandelen. Ook kan X zich wenden tot de Ondernemingskamer als hij meent dat sprake is van wanbeleid, waarbij art. 2:356 BW in het kader van de voorlopige voorzieningen in een enquêteprocedure maatregelen kan treffen. De vordering om de bestuurder van Agora met onmiddellijke ingang te ontslaan, althans te schorsen wordt dan ook afgewezen.
Opheffing van de conservatoire (derden)beslagen
Over de vordering tot opheffing van de conservatoire (derden)beslagen wordt als volgt geoordeeld. Y heeft gelet op hetgeen daaromtrent in conventie is overwogen onvoldoende aannemelijk gemaakt dat X geen vordering op hem heeft. Daarbij is van belang dat Y, zoals gezegd, geen verificatoire bescheiden heeft overgelegd waaruit zou kunnen blijken van de juistheid van zijn verweer dat hij met RTMO Agora geen concurrentie aandoet, maar netjes de in de nieuwe onderneming behaalde omzet doorbetaalt aan Agora; er is dus ten aanzien van Y in elk geval geen sprake van een summierlijk ondeugdelijke vordering. De voorzieningenrechter heeft ter zitting aan Y c.s. gevraagd welk belang gediend is met opheffing. Het gegeven antwoord komt erop neer dat het beslag lastig is. Dit is niet voldoende concreet en zwaarwegend voor opheffing. Voor zover Y c.s. zich beroepen op verrekening van eventuele schade voor Agora met het bedrag van € 489.228,13 dat X volgens hen nog verschuldigd is aan Agora, noopt dat op verschillende gronden niet tot een ander oordeel. Het bestaan en de omvang van deze vordering zijn betwist en onduidelijk. Bovendien betwist X dat hij in deze de schuldenaar is. X voert aan dat hij slechts als agent is opgetreden.