Rechtspraak
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 13 juni 2017
ECLI:NL:RBROT:2017:4561
werkneemster/Oral Care Center B.V.
Feiten
Werkneemster is op basis van een arbeidsovereenkomst voor de duur van zeven maanden per 1 april 2016 bij Oral Care in dienst getreden in de functie van tandartsassistente. In de arbeidsovereenkomst is een studiekostenbeding met terugbetalingsregeling opgenomen. Op 31 oktober 2016 heeft een gesprek tussen Oral Care en werkneemster plaatsgevonden, waarbij partijen niet tot overeenstemming zijn gekomen over verlenging van de arbeidsovereenkomst. Oral Care heeft per e-mail van 1 november 2016 en de daarbij gevoegde brief, gedateerd op 31 oktober 2016, aan werkneemster medegedeeld dat de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, die duurt tot 1 november 2016, van rechtswege zal eindigen en niet zal worden verlengd. Werkneemster verzoekt onder meer een aanzegvergoeding ex artikel 7:668 lid 3 BW.
Oordeel
Aanzegverplichting
Voorop wordt gesteld dat de wet nadrukkelijk verlangt dat de werkgever de werknemer schriftelijk informeert. De kantonrechter volgt Oral Care dan ook niet in haar standpunt dat haar mondelinge toezeggingen aan werkneemster om de arbeidsovereenkomst te verlengen, die ruim voor 1 oktober 2016 door haar zouden zijn gedaan, gelijk dienen te worden gesteld met de bedoelde mededeling zoals bedoeld in artikel 7:668 lid 1 BW. Vast staat dat Oral Care werkneemster eerst per e-mail van 21 oktober 2016 een aanbod heeft gedaan om de arbeidsovereenkomst vanaf 1 november 2016 te verlengen voor de duur van vijftien maanden, eindigend van rechtswege op 1 februari 2018. Nu door Oral Care, gelet op de overgelegde arbeidsovereenkomst, daarbij ook de voorwaarden waaronder de overeenkomst zal worden voortgezet, heeft geschetst heeft zij pas op 21 oktober 2016 voldaan aan de aanzegverplichting als bedoeld in artikel 7:668 lid 1 BW. Ook al is door Oral Care op 21 oktober 2016 aanvankelijk te kennen gegeven dat zij de arbeidsovereenkomst met werkneemster wenste voort te zetten, door het intrekken van haar aanbod is de arbeidsovereenkomst niet daadwerkelijk voortgezet en heeft Oral Care achteraf beschouwd met het aanbieden van het contract op 21 oktober 2016 niet aan haar aanzegplicht voldaan. De volgende aanzegging van Oral Care heeft werkneemster vervolgens op 1 november 2016 bereikt en de arbeidsovereenkomst is ook op 1 november 2016 van rechtswege geëindigd. Oral Care is daarmee op grond van artikel 7:668 lid 3 BW de aanzegvergoeding verschuldigd geworden ter hoogte van één maandsalaris. Het beroep van Oral Care op de redelijkheid en billijkheid zal worden gepasseerd.
Overige geldvorderingen
Ten aanzien van de vergoeding van de bedrijfskleding heeft werkneemster verwezen naar de haar overgelegde factuur van Clinic Dress van 4 april 2016 tot een bedrag van € 101,34. Nu door Oral Care op zichzelf niet is weersproken dat werkneemster met toestemming de broeken mocht bestellen, kon werkneemster dit naar het oordeel van de kantonrechter niet anders begrijpen dat dat ze de factuur daarvoor later mocht indienen en dat Oral Care de kosten daarvan zou vergoeden. Een bedrag van € 101,34 is dan ook toewijsbaar. Oral Care heeft de terugbetaling van de studiekosten tot een bedrag van € 821,52 bruto gegrond op het studiekostenbeding. Nu door werkneemster is betwist dat met haar schriftelijk een opleiding is overeengekomen en Oral Care op dit punt haar stellingen niet nader heeft onderbouwd, zal ervan worden uitgegaan dat Oral Care niet aan dit schriftelijkheidsvereiste heeft voldaan. De conclusie luidt dat het verzoek tot terugbetaling van de studiekosten wegens gebrek aan grondslag zal worden afgewezen.