Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/Qualified Legal Services BV
Gerechtshof Den Haag (Locatie 's-Gravenhage), 1 augustus 2017
ECLI:NL:GHDHA:2017:2172

werknemer/Qualified Legal Services BV

Loonvordering. Niet gebleken dat werknemer een spoedeisend belang heeft bij vorderingen.

Feiten

Werknemer is sinds 6 juli 2015 in dienst bij Qualified Legal Services BV (hierna: QLS). Op 8 mei 2016 heeft werknemer aan QLS een e-mail gestuurd met als onderwerp “leg de pen neer”. Hierin schrijft hij onder meer dat hij zijn werkzaamheden opschort. Bij brief van 24 mei 2016 heeft QLS de ontslagname van werknemer per 8 mei 2016 schriftelijk bevestigd. Partijen twisten vervolgens over de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen werknemer en QLS hiermee is beëindigd. Werknemer vordert bij wege van voorziening betaling van 7300,49 en verstrekking van salarisspecificaties en gegevens met betrekking tot de pensioentoezegging. De kantonrechter heeft in eerste aanleg de gevraagde voorzieningen geweigerd, omdat het spoedeisend belang van werknemer bij de gevraagde voorzieningen onvoldoende onderbouwd is. Tegen dit vonnis komt werknemer in hoger beroep.

Oordeel

QLS heeft een vonnis van de kantonrechter te Den Haag van 20 oktober 2016 (ECLI:NL:RBDHA:2016:50487) in de bodemprocedure tussen partijen overgelegd, waarin deze heeft geoordeeld dat niet gebleken is van een eigen ontslagname door werknemer per 8 mei 2016, noch van een rechtsgeldig ontslag op staande voet. Volgens de kantonrechter was inmiddels wel sprake van een zodanig verstoorde arbeidsrelatie dat deze een grond vormde voor (de door beide partijen verzochte) ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Deze is door de kantonrechter per 1 december 2016 toegewezen. Daar de verzoeken van werknemer na wijziging van eis niet zagen op salaris en/of pensioen heeft de kantonrechter daarover niet hoeven oordelen. Werknemer is niet in de gelegenheid geweest zich uit te laten over dit bodemvonnis, maar nu werknemer niet langer wordt bijgestaan door een advocaat kan het hof hem niet meer in de gelegenheid stellen dit alsnog te doen. Dit betekent dat het hof ervan uit dient te gaan dat de arbeidsovereenkomst tot 6 december 2016 heeft voortgeduurd en dat niet is aangetoond dat sprake is geweest van ziekte van werknemer. Daargelaten dat het verbazing wekt dat in de bodemprocedure geen loonvordering c.a. is ingesteld, geldt dat bij loonvorderingen de spoedeisendheid bij het treffen van een voorziening in beginsel is gegeven. Voor de periode vanaf 8 mei 2016 (het moment waarop werknemer “de pen heeft neergelegd”) is echter onvoldoende aannemelijk dat werknemer recht had op loon, omdat de kantonrechter in het bodemvonnis heeft geoordeeld dat niet kan worden aangenomen dat werknemer ziek is geweest. Voor zover werknemer meent dat hij recht heeft op loon over die periode omdat hij zijn werkzaamheden had opgeschort, wordt geconstateerd dat de kantonrechter heeft overwogen dat werknemer ook kan worden verweten dat de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, omdat hij in reactie op het niet (tijdig) uitbetalen van salaris door QLS ook een loonvordering had kunnen instellen in plaats van zijn werkzaamheden volledig neer te leggen. Het hof ziet hierin een aanwijzing dat de bodemrechter van oordeel is dat de opschorting van de werkzaamheden niet terecht (want buitenproportioneel) is geweest. Ook gelet hierop is onvoldoende aannemelijk dat werknemer recht had op loon over de periode vanaf 8 mei 2016. De door werknemer gevraagde voorziening tot betaling van loon over deze periode kan reeds daarom niet worden toegewezen. Van verstrekking van salarisspecificaties over die periode kan daarom geen sprake zijn. De vordering zal in zoverre worden afgewezen.

Over de periode december 2015 tot 8 mei 2016 heeft werknemer een bedrag van € 1.966,11 aan achterstallig loon gevorderd. QLS heeft de hoogte van dit bedrag niet bestreden. Echter, daar uit de berekening van werknemer alsmede uit de e-mail van werknemer van 8 mei 2016 blijkt dat hij een van X ontvangen bedrag van € 1.600 (minus de door hem gemaakte kosten ad € 58) niet aan QLS heeft afgedragen, resteert per saldo na verrekening van die bedragen een zo klein bedrag aan door QLS te weinig uitbetaald loon over de betreffende periode, dat de gevorderde voorziening tot betaling van dat bedrag thans niet als spoedeisend kan worden aangemerkt. Dit klemt temeer omdat werknemer in de bodemzaak geen loonbetaling heeft gevorderd, hetgeen in de rede had gelegen. De overigens door werknemer over de periode juli 2015 tot en met november 2015 gevorderde bedragen betreffen geen (achterstallig) loon, maar (de maximale) wettelijke verhogingen ex artikel 7:625 BW wegens te late loonbetaling door QLS. Daargelaten of in voldoende mate vaststaat of werknemer aanspraak kan maken op deze (maximale) verhoging, ontbreekt ook ten aanzien van dit gedeelte van de vordering de spoedeisendheid. Ook hier had het in de rede gelegen dat werknemer dit bedrag in de bodemprocedure had gevorderd. Dit betekent dat de vordering tot betaling van achterstallig loon c.a. in zijn geheel zal worden afgewezen. Ten aanzien van de door werknemer gevorderde pensioengegevens is van een spoedeisend belang niet gebleken. Volgt bekrachtiging van het bestreden vonnis.