Rechtspraak
werkneemster/werkgeverRechtbank Noord-Nederland, 15 augustus 2017
werkneemster/werkgever
Feiten
Werkneemster is op 4 oktober 1976 in dienst getreden bij werkgever, laatstelijk werkzaam in de functie van bejaardenverzorgende. Vanaf 1 mei 1998 is werkneemster voornamelijk werkzaam in de nachtdienst. Op de arbeidsovereenkomst tussen partijen is de cao Ziekenhuizen 2014-2016 van toepassing. Werkneemster vordert werkgever te veroordelen tot betaling van achterstallige onregelmatigheidstoeslag. Werkgever heeft de vordering van werkneemster betwist. Werkgever voert aan dat op grond van de cao Ziekenhuizen geen ORT dient te worden uitbetaald over vakantie- of verlofdagen. Het karakter van de ORT brengt ook niet de verplichting mee om de ORT door te betalen tijdens vakantie. Werkgever vordert in reconventie voor recht te verklaren dat de overgangsregelingen van de artikelen 12.3.3 en 12.2.4 van de cao nietig zijn wegens strijd met de WGBLA en dat werkgever niet gehouden is om de PLB-uren die op basis van deze overgangsregelingen zijn opgebouwd, aan werkneemster te vergoeden.
Oordeel
In reconventie
De kantonrechter is van oordeel dat, gelijk werkneemster heeft aangevoerd, het PLB geen op zichzelf staande seniorenregeling is, maar gezien moet worden in de bredere context als onderdeel van een levensfasebewust personeelsbeleid. De in het geding zijnde overgangsregeling kent weliswaar aan bepaalde leeftijdscategorieën een afwijkend aantal PLB-uren toe, maar deze toegekende PLB-uren kunnen, zo volgt uit de artikel 12.2.2 lid 2 cao 2014-2016, worden aangewend voor bestedingsdoelen in tijd en geven de werknemer de mogelijkheid een gespaard budget te gebruiken als zijn levensfase daartoe aanleiding geeft. Met de invoering van PLB-uren is beoogd de duurzame inzetbaarheid van de werknemer te bevorderen (aldus nog steeds lid 2 van voormeld artikel). Naar het oordeel van de kantonrechter is daarmee de overgangsregeling ingebed in een levensfasebewust personeelsbeleid en is het gemaakte onderscheid naar leeftijd objectief gerechtvaardigd. De conclusie is dat de vorderingen van werkgever zullen worden afgewezen.
In conventie
Naar het oordeel van de kantonrechter is werkgever ORT over de vakantie-uren van werkneemster verschuldigd omdat de ORT intrinsiek deel uitmaakt van de aan haar toegekende taken waarvoor zij de toeslag ontvangt. Vast staat namelijk dat werkneemster alleen nachtdiensten draait en zij daarvoor de onregelmatigheidstoeslag ontvangt. Het vakantieloon dient in beginsel gelijk te zijn aan het loon dat de werknemer verdiend zou hebben als hij geen vakantie had genoten. Uitgangspunt van de wetgever is namelijk dat opgebouwde (wettelijke) vakantiedagen genoten dienen te worden en de werknemer er niet door financiële overwegingen van weerhouden mag worden daadwerkelijk vakantie op te nemen. Dit zou het geval kunnen zijn als het loon dat gedurende de vakantie wordt doorbetaald substantieel lager is dan het gebruikelijke loon, zoals in deze zaak. De ORT valt daarom onder het loonbegrip als bedoeld in artikel 7:639 BW.
Bovenwettelijke vakantie-uren
De wetgever heeft voor wat betreft het loonbegrip uit artikel 7:639 BW geen verschil gemaakt tussen wettelijke en bovenwettelijke vakantiedagen. Aangezien dit een dwingendrechtelijke bepaling is (zoals is bepaald in art. 7:645 BW) mag niet bij collectieve arbeidsovereenkomst worden afgesproken dat over de opgenomen bovenwettelijke vakantiedagen geen ORT verschuldigd is (vgl. Hof Den Haag 13 september 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:2589). Dat betekent dat de ORT ook verschuldigd is over de opgenomen bovenwettelijke vakantie-uren.
Feestdagen
Werkneemster heeft onvoldoende onderbouwd gesteld waarom de ORT ook verschuldigd is over feestdagen. Wettelijk is niet vastgelegd dat een werknemer recht heeft op verlof en doorbetaling van het salaris tijdens feestdagen.
PLB-uren
Uit de hiervoor genomen beslissing dat ORT onder het loonbegrip valt, vloeit voort dat de ORT ook over de ‘extra verlofuren in de vorm van Persoonlijk Budget Levensfase (PBL)’ moet worden betaald.