Naar boven ↑

Rechtspraak

werkgeefster/werknemer c.s.
Hoge Raad, 22 september 2017
ECLI:NL:HR:2017:2454

werkgeefster/werknemer c.s.

Werkgeefster kon naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer ongewijzigde instandhouding van geldleningsovereenkomst met werknemer verlangen. Artikel 81 RO.

Feiten

Werkgeefster heeft als geldlener/schuldeiser de schulden van zo’n € 60.000 van de voormalige VOF van werknemer c.s. (een schildersbedrijf in moeilijkheden) voldaan, waarbij € 20.000 werd toegerekend aan de door werkgeefster vervolgens van de VOF overgenomen materialen en klanten (goodwill), zodat als lening per saldo zo’n € 40.000 werd aangemerkt, af te lossen door werknemer c.s. met onbetaald overwerk in dienst van een schildersbedrijf van werkgeefster. Ook dat bedrijf loopt slecht en werknemer c.s. worden na verkregen UWV-toestemming om bedrijfseconomische redenen na korte tijd ontslagen, zonder dat de lening is afgelost. Het hof constateert dat de overeenkomst niet voorziet in een regeling voor het geval het dienstverband met de aflossers op korte termijn zou eindigen. Bij de rechtbank betekende dat niet dat niet (verder) moest worden afgelost, maar het hof oordeelt dat werkgeefster van werknemer c.s. naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst kon verlangen door integrale terugbetaling van de lening te vorderen. Werkgeefster heeft volgens het hof alleen aanspraak op uitbetaald overwerk verricht door werknemer c.s. (ruim € 5.300). Werkgeefster heeft cassatie ingesteld.

Conclusie A-G (G.R.B. van Peursem)

Werkgeefster komt in cassatie tevergeefs op tegen het oordeel van het hof. Onderdeel 1 bevat de rechtsklacht dat het hof in r.o. 3.14 onvoldoende terughoudend is bij het honoreren van een beroep op artikel 6:258 BW en heeft miskend dat de motivering van die aanvaarding daarom aan hoge eisen moet voldoen en de omstandigheden die het hof aandraagt de beslissing niet kunnen dragen. Hoewel met zoveel woorden in r.o. 3.14 lijkt te worden gedoeld op toepassing van artikel 6:258 BW (‘(...) mocht werkgeefster overeenkomstig het in de grieven besloten liggende standpunt van werknemer c.s. naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet verwachten(...)’), wordt het artikel als zodanig niet door het hof genoemd. Je zou deze passage ook kunnen opvatten in de sleutel van de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid uit artikel 6:248 BW in deze zin: in de geschetste bijzondere omstandigheden is aflossing van de lening in de vorm van terugbetaling in geld onaanvaardbaar, zodat slechts aanspraak bestaat op hetgeen is uitgekeerd aan overwerkvergoeding aan werknemer c.s. voordat hun dienstverband werd beëindigd. Dan is geen sprake van toepassing van artikel 6:258 BW en mist de rechtsklacht van onderdeel 1 feitelijke grondslag. Voorts is de A-G onder meer van mening dat enkele motiveringsklachten falen. De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.

Oordeel HR

De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.