Rechtspraak
werknemer/werkgever
Feiten
Werknemer is op 1 september 2017 voor de duur van zes maanden in dienst getreden bij werkgever als koerier. Werkgever heeft werknemer op 17 december 2017 per Whatsappbericht op staande voet ontslagen. Het ontslag is bevestigd bij brief van 18 december 2017. In de brief staat voor zover van belang het volgende: 'De reden voor dit ontslag zijn, zoals wij u ook op 17 december 2017 hebben meegedeeld: Intimidatie van directie, chanteren van het bedrijf, het gebruiken van (soft)drugs vooraf en tijdens het werk, bedreigen van andere collega’s en het bedreigen van de directeur/eigenaar van het bedrijf.' Werknemer verzoekt de kantonrechter het ontslag op staande voet te vernietigen en werkgever te veroordelen tot doorbetaling van zijn loon vanaf 17 december 2017 te vermeerderen met het maximum van de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 Burgerlijk Wetboek (BW).
Oordeel
Naar het oordeel van de kantonrechter is het ontslag op staande voet rechtsgeldig. De kantonrechter is van oordeel dat de door werknemer in diverse Whatsapp-berichten geuite bedreigingen van een zodanig ernstige aard zijn dat van werkgever niet langer gevergd kon worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Werknemer heeft niet alleen zijn werkgever, maar ook een collega en een derde (medewerker van een leasemaatschappij) met geweld bedreigd en dat in zeer korte tijd. De kantonrechter is van oordeel dat de hoeveelheid, de omvang van de Whatsapp-berichten en de gebruikte bewoordingen in toenemende mate bedreigend en intimiderend waren en dat goed voorstelbaar is dat onder die omstandigheden geen persoonlijk gesprek meer heeft plaatsgevonden. Met name de berichten waarin gesproken wordt over 'I finfih You' en 'That is your option if you don wana more probmem for your life' en 'watch out believe me watch out' zijn als een rechtstreekse bedreiging aan het adres van werkgever op te vatten. Werkgever dient ook de veilige werkomgeving van zijn werknemer A en de medewerker van zijn leasemaatschappij in het oog te houden. Namens werknemer is aangevoerd dat werkgever weigerde het loon van november te betalen, hetgeen is betwist, en dat de berichten in die context moeten worden gezien. Dit betoog kan werknemer niet baten. Werkgever heeft nog aangevoerd dat de discussie ging over het feit dat werknemer halverwege de maand december al betaald wilde worden. Wat daarvan ook zij, een discussie over het moment van betalen van het loon kan niet als rechtvaardiging dienen voor de dreigende taal die uit de berichten spreekt. Nog daargelaten dat het geen rechtvaardiging is om dergelijke taal jegens anderen te uiten. Evenmin kan als rechtvaardiging dienen dat het volgens werknemer gebruikelijk is om op deze wijze te communiceren in de koerierswereld, hetgeen is betwist. Werknemer miskent daarmee ook de ernst van zijn eigen handelen. De aanhoudende dreigende taal, gericht tegen zijn werkgever, een collega en een derde leverde een dringende reden op voor werkgever om op 17 december 2017 de arbeidsovereenkomst per direct op te zeggen. Gelet op de korte tijdspanne tussen de berichten en het ontslag, is het ontslag ook onverwijld gegeven. Gezien de door werknemer gecreëerde omstandigheden kon werkgever afzien van hoor- en wederhoor. Nu hiervoor is geoordeeld dat geen sprake is van een opzegging in strijd met artikel 7:671 BW, bestaat er geen grond om toepassing te geven aan artikel 7:681 lid 1 BW. Het verzoek van werknemer om vernietiging van dat ontslag wordt dan ook afgewezen. Dat betekent dat er na 17 december 2017 geen loonbetalingsverplichting meer bestaat. De vordering van werknemer tot loonbetaling en de wettelijke verhoging zal daarom eveneens worden afgewezen.