Rechtspraak
werknemer/Securitas Beveiliging B.V.Rechtbank Noord-Holland, 18 juli 2018
werknemer/Securitas Beveiliging B.V.
Feiten
Werknemer is per 28 juli 2005 bij (de rechtsvoorganger) van Securitas in dienst getreden in de functie van Beveiligingsfunctionaris Algemeen. Op deze arbeidsovereenkomst is de cao Particuliere Beveiliging van toepassing (hierna: de cao). Tot oktober 2013 ontving werknemer, op grond van de toen geldende cao, een onregelmatigheidstoeslag (hierna: ORT) die ook werd berekend over de genoten vakantiedagen. In 2012 is door de cao-partijen onderhandeld over de aanpassing van de arbeidsduur waarbij partijen als uitgangspunt hebben gehanteerd dat de wijzigingen in het rooster- en beloningssysteem ‘kostenneutraal’ dienden te blijven. Daarbij is gesproken over het korten van de ORT bij vakantie. In de cao 1 juli 2012-I oktober 2013 is opgenomen in artikel 70 dat de werknemer met ingang van loonperiode 10 2013 tijdens zijn vakantie recht heeft op doorbetaling van zijn basissalaris. Artikel 70 cao is in 2014 omgenummerd naar artikel 66 lid 1 cao. Uit de evaluatie van onderzoeksbureau Syntro blijkt dat sprake is geweest van een negatief gemiddeld inkomenseffect voor werknemers van 0,34 procent. Met ingang van 1 januari 2017 zijn de cao-partijen een loonsverhoging van 2,5 procent, een additionele verhoging van 0,5 procent en de herinvoering van de betaling van ORT tijdens vakantie-uren overeengekomen, omdat artikel 66 lid 1 cao volgens de cao-partijen nietig is. Werknemer vordert een verklaring voor recht dat hij aanspraak maakt op de ORT over de genoten vakantiedagen over de periode 1 november 2013 t/m 31 december 2016.
Oordeel
De vraag die voorligt, is of Securitas ondanks de reeds toegepaste compensatieregeling gehouden is om de ORT over de vakantie-uren over periode 10 2013 – periode 13 2016 uit te keren. Voor het antwoord op de vraag of artikel 66 lid 1 cao een nietige bepaling is, verwijst de kantonrechter naar een uitspraak van het Hof Den Haag (ECLI:NL:GHDHA:2016:2587), meer in het bijzonder naar de overweging dat artikel 7 van de Arbeidstijdenrichtlijn aldus moet worden uitgelegd dat een werknemer tijdens zijn vakantie niet alleen recht heeft op behoud van zijn basissalaris, maar ook op alle componenten die intrinsiek samenhangen met de taken die hem in zijn arbeidsovereenkomst zijn opgedragen en waarvoor hij een financiële vergoeding ontvangt. Securitas heeft onvoldoende gemotiveerd betwist dat de onregelmatigheidsdiensten van werknemer een last vormen die intrinsiek samenhangt met de uitvoering van de aan hem opgedragen taken in zijn arbeidsovereenkomst. De ORT dient daarom te worden gerekend tot de gebruikelijke beloning van werknemer. Omdat een cao-bepaling niet in strijd mag komen met een wet in formele zin, in dit geval artikel 7:639 BW, komt de kantonrechter tot het oordeel dat artikel 66 lid 1 cao een nietige bepaling is. In beginsel brengt dit mee dat de vordering van werknemer tot betaling van het netto-equivalent van het bedrag aan niet betaalde ORT (€ 1.861,80) over de door werknemer genoten vakantie-uren in de periode 10 2013 moet worden toegewezen. Ten aanzien van het verweer van Securitas dat werknemer per 1 januari 2017 is gecompenseerd door middel van de additionele loonsverhoging van 0,5 procent en haar beroepen op artikel 6:248 lid 2 BW, althans 6:258 BW, althans 6:212 BW, wordt als volgt overwogen. Anders dan de beroepen op artikel 6:258 BW en 6:212 BW kan naar het oordeel van de kantonrechter het beroep op artikel 6:248 lid 2 BW in de gegeven omstandigheden wel slagen. De compensatieregeling is door middel van een additionele loonsverhoging opgenomen in de cao 2017. Daar komt bij dat is vast komen te staan dat deze compensatie voor werknemer positief heeft uitgepakt, en hij, anders dan in het arrest van het Hof Den Haag, niet voor 50 procent is gecompenseerd. De kantonrechter is daarom van oordeel dat, onder die omstandigheden, een toewijzing van € 1.861,80 aan onbetaalde ORT-uren, naast de reeds betaalde compensatie, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid als onaanvaardbaar dient te worden aangemerkt. De kantonrechter ziet daarom aanleiding om de terugwerkende kracht aan de nietigheid van artikel 66 lid 1 cao te onthouden. De gevorderde verklaring voor recht wordt afgewezen wegens een gebrek aan belang omdat werknemer immers in deze procedure aanspraak gemaakt heeft op de vergoeding.