Naar boven ↑

Rechtspraak

X/FNV
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Arnhem), 23 april 2019
ECLI:NL:GHARL:2019:3554

X/FNV

Contracting is geen uitzending.

Feiten

X verricht inpak- en sorteerwerk (vrijwel uitsluitend) op de locatie van haar opdrachtgevers. Ter uitvoering van dit werk stelt X de werknemers, die bij haar in dienst zijn, te werk in het bedrijf van haar opdrachtgever. Bij X waren 469 personen werkzaam. X heeft een ondernemingscao gesloten met CNV. Daarin is onder meer overwogen dat X niet onder de reikwijdte van de ABU-cao valt. FNV stelt zich op het standpunt dat sprake is van uitzending en bijgevolgd de (Wet) CAO en WAADI van toepassing zijn. De kantonrechter heeft de vorderingen van FNV toegewezen. In hoger beroep staat de vraag centraal of sprake is van uitzendwerk of contracting.

Oordeel

Het gerechtshof oordeelt als volgt.

Logistieke diensten geen aanneming van werk

De stelling dat sprake is van aanneming van werk en reeds daarom geen sprake kan zijn van uitzending (waarvoor een opdrachtovereenkomst is verreist) faalt. Voor aanneming van werk is op grond van artikel 7:750 BW vereist dat sprake moet zijn van het tot stand brengen en opleveren van een werk van stoffelijke aard. Weliswaar is dit een ruim begrip, maar het verlenen van logistieke diensten, zoals X dat doet voor haar opdrachtgevers (waaronder laden/lossen, orderpicking en inpakwerkzaamheden), valt daar niet onder. Dit betekent dat de overeenkomsten die X met haar opdrachtgevers sluit, kwalificeren als opdracht.

Toezicht en leiding

Als het gaat om de beoordeling van de vraag waar toezicht en leiding berust, is vooral van belang hoe daaraan in de praktijk feitelijk invulling wordt gegeven. Uit de getuigenisverklaringen volgt dat X bij haar klant Hollander op een aparte verdieping (op grond van een aan X verstrekte opdracht) afgebakend orderpickwerk verrichtte en dat de eigen medewerkers van Hollander en medewerkers van een ander uitzendbureau op de benedenverdieping werkten. Bovendien blijkt daaruit dat (doorgaans) leidinggevende medewerkers van X op de werkvloer aanwezig waren (voormannen, coördinatoren en een ontzorgingsspecialist). Weliswaar blijkt uit de getuigenverklaringen niet dat de medewerkers van X bij andere opdrachtgevers, anders dan bij Hollander, duidelijk afgebakend werk verrichtten, nu de getuigen alle verklaren dat er ook medewerkers van uitzendbureaus en van de opdrachtgever zelf werkten, maar daaruit volgt, gelet op hetgeen daarover zojuist is overwogen, niet dat de aansturing van de medewerkers van X in overwegende mate bij de opdrachtgevers kwam te berusten. Dat X hiermee akkoord zou gaan ligt ook niet voor de hand gezien de prestatieafspraken die zij ten aanzien van de productiviteit van haar werknemers met haar opdrachtgevers maakte, waarop zij ook door haar opdrachtgevers werd afgerekend. Ook geldt dat de aard van het werk meebrengt dat over de feitelijke gang van zaken veelvuldig afstemming met de opdrachtgever zal moeten plaatsvinden, maar daarmee is nog geen sprake van leiding en toezicht door de opdrachtgever. De vraag of (consequent) bedrijfskleding van X werd gedragen acht het hof voor de beoordeling of sprake is van leiding en toezicht door X niet van doorslaggevend belang. Datzelfde geldt voor de wijze waarop werd gefactureerd en het feit dat werknemers van X gebruikmaakten van productiemiddelen van de opdrachtgevers.

Conclusie

Anders dan de kantonrechter is het hof van oordeel dat FNV niet is geslaagd in haar opdracht te bewijzen dat de werknemers van X onder toezicht en leiding van de opdrachtgevers hun werkzaamheden verrichten. Het hof komt tot dit oordeel tegen de achtergrond van het gegeven dat X met CNV een eigen ondernemings-cao heeft afgesloten en voorts dat het bedrijfsmodel van X al 30 jaar bestaat.