Rechtspraak
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 25 juni 2019
ECLI:NL:GHARL:2019:5249
werknemer/Greenhouse Advies B.V.
Feiten
Werknemer is op 1 juni 2013 bij Greenhouse in dienst getreden. Op dat moment volgde hij de opleiding Middelbare Veiligheidskunde, die hij tijdens het dienstverband heeft afgerond. Op 18 december 2014 hebben Greenhouse en werknemer besproken dat hij op kosten van Greenhouse vanaf januari 2015 de opleiding Hogere Veiligheidskunde (HVK) zou gaan volgen bij Kader in Arnhem.
In dit gesprek hebben zij het gehad over een terugbetalingsregeling bij uitdiensttreding op initiatief van werknemer én is werknemer toegezegd dat met ingang van 1 juni 2015 een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zou worden aangegaan. Na aanvang van de opleiding hebben partijen onderhandeld over de inhoud van de terugbetalingsregeling en de voorwaarden waaronder een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zou worden aangegaan. Op 31 augustus 2015 heeft werknemer de arbeidsovereenkomst opgezegd met ingang van 1 oktober 2015. Vanaf 1 oktober 2015 heeft Greenhouse de opleiding HVK niet meer betaald. Greenhouse vordert terugbetaling van de door haar betaalde studiekosten. De kantonrechter heeft de vorderingen toegewezen. Werknemer komt op tegen dit vonnis.
Oordeel
Nu werknemer betwist dat hij de betaalde opleidingskosten moet terugbetalen, spitst het geschil zich allereerst toe op de vraag of partijen een studieovereenkomst hebben gesloten. Het hof oordeelt dat Greenhouse onvoldoende concrete feiten en omstandigheden heeft gesteld op grond waarvan kan worden aangenomen dat op 18 december 2014 een studieovereenkomst tot stand is gekomen. Hoewel de kosten van de opleiding bekend waren en is gesproken over een terugbetalingsregeling, blijkt uit de stellingen van partijen niet dat zij op dat moment overeenstemming hadden over de elementen en de omvang van een terugbetalingsverplichting van werknemer voor het geval de arbeidsovereenkomst op zijn initiatief zou eindigen. Bovendien was er nog geen duidelijkheid over de voorwaarden waaronder de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd zou worden omgezet in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Het was werknemer op dat moment dus niet duidelijk welk financieel risico hij nam. In deze omstandigheden kon Greenhouse er niet gerechtvaardigd op vertrouwen dat zij met werknemer een overeenkomst had over een terugbetalingsverplichting bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst op initiatief van werknemer. Het is het hof ook niet gebleken dat er na 18 december 2014 schriftelijk dan wel mondeling overeenstemming is bereikt over de terugbetaling. Daarbij geldt dat een studiekostenbeding zodanig belastend is voor een werknemer, dat van Greenhouse als goed werkgever mag worden verwacht dat zij de werknemer vóór het aangaan van de terugbetalingsverplichting de gevolgen daarvan, waaronder het financiële risico, duidelijk voorhoudt en vervolgens voldoende verifieert of zij daarover met werknemer overeenstemming heeft bereikt. Dat werknemer is gestart met de opleiding is daartoe onvoldoende. Ook het beroep op het totstandkomen van een deelovereenkomst faalt. De studieovereenkomst was een van de onderwerpen waarover werd gesproken, naast de aard van de voortzetting van het dienstverband en een salarisverhoging. Greenhouse moet hebben begrepen dat deze laatste twee aspecten voor werknemer mede van belang waren voor zijn afwegingen over de omvang van het financiële risico dat hij zou aangaan met een studieovereenkomst. Gelet op deze samenhang mocht Greenhouse er niet gerechtvaardigd op vertrouwen dat op enig moment overeenstemming is bereikt over het deelaspect studiekosten, terwijl partijen nog in gesprek waren over de andere deelaspecten. Het hof vernietigt het vonnis en wijst de vorderingen van Greenhouse af.