Rechtspraak
Rechtbank Amsterdam (Locatie Amsterdam), 25 juli 2019
ECLI:NL:RBAMS:2019:5482
werkneemster/Stichting Pensioenfonds KLM-Cabinepersoneel
Feiten
Werkneemster is op 21 oktober 1989 in dienst getreden bij de KLM, waarmee zij een pensioenovereenkomst is overeengekomen die is vastgelegd in de cao voor KLM-Cabinepersoneel. Werkneemster heeft het Pensioenfonds verzocht om haar diverse oprichtingsakten/statuten van het Pensioenfonds, alsmede diverse pensioenreglementen en wijzigingen en versies, inclusief tussentijdse wijzigingen toe te sturen. Het Pensioenfonds heeft wel enkele oude pensioenreglementen toegestuurd, maar het heeft deze verzoeken voor het overige afgewezen, onder meer op grond van het feit dat uitsluitend de laatste versie van het pensioenreglement en de statuten beschikbaar zijn, omdat alleen dit reglement en deze statuten thans geldend zijn. Bij e-mail van 31 oktober 2018 heeft het Pensioenfonds de door werkneemster gevorderde stukken digitaal aan haar verstrekt. Werkneemster vordert dat het Pensioenfonds wordt veroordeeld om € 7.015,82 te betalen aan werkneemster, namelijk de schade die zij heeft geleden door het handelen van het Pensioenfonds.
Oordeel
De procedure spitst zich thans nog slechts toe op de proceskosten, omdat het Pensioenfonds inmiddels – zonder dat zij daarmee erkent dat zij daartoe verplicht is – de verzochte documenten digitaal heeft verstrekt. Werkneemster vordert dat het Pensioenfonds wordt veroordeeld tot het betalen van haar volledige proceskosten ter hoogte van € 7.015,82, omdat het Pensioenfonds haar heeft gedwongen tot deze procedure, terwijl het de verzochte documenten op eerste aanvraag had moeten verstrekken. De kantonrechter is van oordeel dat uit de artikelen 21 lid 2, 46 en 46a lid 2 sub d Pw ieder apart, doch zeker in onderlinge samenhang, zowel op grond van de formulering als naar hun strekking volgt dat een deelnemer recht heeft op alle documenten die betrekking hebben of hebben gehad op de pensioenopbouw gedurende de periode van het dienstverband. De kantonrechter volgt het Pensioenfonds niet in zijn standpunt dat de wetsartikelen werkneemster geen recht geven op afgifte, omdat deze documenten thans haar rechtspositie ten opzichte van het Pensioenfonds niet meer bepalen. Dat er nieuwe versies zijn, betekent immers niet dat de eerdere versies niet de pensioenopbouw in eerdere jaren hebben bepaald, zodat die voor controle wel degelijk relevant zijn. Ook de verweren van het Pensioenfonds dat van hem niet gevergd kan worden dat het de gevorderde documenten verstrekt, omdat werkneemster geen concreet verwijt of concrete klacht heeft genoemd en omdat er bovendien geen concrete aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de opbouw van haar pensioenaanspraken treffen geen doel. Werkneemster heeft immers de stukken nodig om te kunnen beoordelen of zij een concreet verwijt heeft. De vordering van werkneemster met een beroep op artikel 843a Rv is dan ook toewijsbaar en als de stukken niet al waren overgelegd, was de vordering toegewezen. De kantonrechter kent de volledige proceskosten toe, omdat het Pensioenfonds voorafgaand aan het aanhangig maken van deze procedure had kunnen en moeten begrijpen dat zijn verweer geen kans van slagen zou hebben. De kantonrechter vindt de opstelling van het Pensioenfonds kwalijk, omdat deelnemers in een pensioenfonds per definitie een kennis- en informatieachterstand hebben ten opzichte van het pensioenfonds zelf.