Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/VT Personnel Services B.V.
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 25 november 2019
ECLI:NL:RBROT:2019:9396

werknemer/VT Personnel Services B.V.

Werkgever wordt in kort geding veroordeeld slapend dienstverband zonder inachtneming van een opzegtermijn op te zeggen. Opzegging met instemming van bijna AOW-gerechtigde werknemer. Werkgever krijgt tot 1 juli 2020 de gelegenheid de transitievergoeding te betalen.

Feiten

Werknemer is op 28 juli 1969 in dienst getreden van VT Personnel Services B.V. (hierna: VT.) en was laatstelijk werkzaam in de functie van gezagvoerder op de scheepvaart. De arbeidsovereenkomst wordt beheerst door de cao voor het Vlootpersoneel in dienst van VT Personnel Services B.V. (hierna: de cao). Ingevolge artikel 10 van de cao eindigt de arbeidsovereenkomst van rechtswege bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. In artikel 26 van de cao is het volgende bepaald: 'Wanneer werknemer of werkgever van mening is dat opvolging van deze cao tot onbillijke situaties of resultaten leidt, zal dit gemeld worden aan de betrokken cao partijen. Deze zullen binnen 1 kalendermaand overleg voeren.' Vanaf 27 maart 2017 is werknemer arbeidsongeschikt als gevolg van de bij hem gediagnosticeerde kanker. Op 18 december 2018 heeft werknemer een arbeidsongeschiktheidsuitkering aangevraagd. Bij beslissing van 12 februari 2019 heeft het UWV aan werknemer een IVA-uitkering toegekend met ingang van 25 maart 2019. Van enig zicht op verbetering of herstel is geen sprake. Als de arbeidsovereenkomst niet eerder wordt beëindigd zal deze ingevolge artikel 10 van de cao van rechtswege eindigen op 9 december 2019, de datum waarop werknemer de pensioengerechtigde leeftijd als bedoeld in artikel 7:673 lid 7 sub b BW zal bereiken. Werknemer heeft VT meerdere malen verzocht tot ontslag over te gaan. VT heeft dat verzoek niet ingewilligd. Werknemer vordert onder meer bij wege van voorlopige voorziening VT te veroordelen om binnen drie dagen na betekening van het vonnis de arbeidsovereenkomst zonder inachtneming van een opzegtermijn op te zeggen met instemming van werknemer onder toekenning van een transitievergoeding van € 81.000 bruto.

Oordeel

Het verweer van VT dat werknemer niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering aangezien hij niet eerst aan de betrokken cao-partijen heeft gemeld dat opvolging van de cao tot onbillijke situaties of resultaten leidt, slaagt niet. De kantonrechter neemt voorts aan dat werknemer een voldoende spoedeisend belang heeft bij zijn vordering, gegeven de omstandigheid dat hij op 9 december 2019 AOW-gerechtigd is. De omstandigheid dat werknemer bijna de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt, levert volgens de Hoge Raad niet een gerechtvaardigd belang op om de arbeidsovereenkomst in stand te houden. Daarnaast is gesteld noch gebleken dat er reële re-integratiemogelijkheden voor werknemer bestaan, zodat ook daar geen gerechtvaardigd belang aan te ontlenen valt. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft VT in het kader van deze procedure onvoldoende aannemelijk gemaakt dat voorfinanciering van de transitievergoeding van werknemer leidt tot ernstige financiële problemen. Bij de toelichting op de financiële problemen heeft VT de andere vijf ‘slapers’ betrokken, doch dat is in dit kader niet (alles)beslissend. Het gaat er immers om of VT in directe financiële problemen terecht zou komen als zij de transitievergoeding van werknemer zou moeten voorfinancieren. Dat is naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende gebleken, nu VT geen financiële stukken of jaarcijfers in het geding heeft gebracht, waaruit blijkt hoe het financieel met haar onderneming gesteld is. Anderzijds wil de kantonrechter wel aannemen dat het voorfinancieren van de transitievergoedingen van ‘slapers’ een behoorlijke last voor VT oplevert en om die reden bestaat er aanleiding om VT een ruimere termijn dan genoemd in artikel 7:686a lid 1 BW te gunnen om de transitievergoeding aan werknemer te voldoen. De kantonrechter zal om die reden bepalen dat VT de transitievergoeding uiterlijk op 1 juli 2020 dient te voldoen, te weten drie maanden na de inwerkingtreding van de WCT. De kantonrechter zal de primaire vordering van werknemer dan ook toewijzen. Aangezien werknemer te kennen heeft gegeven met het ontslag in te zullen stemmen, hoeft geen opzegtermijn in acht te worden genomen.