Naar boven ↑

Rechtspraak

EV Tilburg B.V. h.o.d.n. Connexie Payroll & Loonadministratie/minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Connexie heeft geen belang bij inhoudelijke bespreking hoger beroep, nu avv-periode ABU-cao waarvoor zij dispensatie heeft aangevraagd geheel in het verleden ligt. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat Connexie gedurende die periode voorlopig gedispenseerd is geweest.

Feiten

Bij besluit van 22 maart 2016 heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de minister) geweigerd een mede door Connexie Payroll & Loonadministratie (hierna: Connexie) ingediend verzoek om verlening van dispensatie van het besluit van de minister van 22 maart 2016 (Stcrt. 2016, 15865) tot algemeenverbindendverklaring tot en met 4 november 2017 van bepalingen uit de ABU-cao 2012-2017 in te willigen. Bij besluit van 27 juli 2017 heeft de minister het door Connexie daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 16 april 2018 heeft de rechtbank het door Connexie daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft Connexie hoger beroep ingesteld.

Oordeel

In hoger beroep is een besluit aan de orde waarbij de minister heeft geweigerd om Connexie dispensatie te verlenen van algemeenverbindendverklaring van bepalingen uit de ABU-cao 2012-2017. Omdat de periode waarop deze algemeenverbindendverklaring ziet geheel in het verleden ligt, doet zich de vraag voor of Connexie belang heeft bij een inhoudelijke bespreking van het door haar ingestelde hoger beroep. De Afdeling is van oordeel dat Connexie geen belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het door haar ingestelde hoger beroep. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat Connexie, zoals de minister ter zitting heeft bevestigd, gedurende de periode waarop het besluit tot algemeenverbindendverklaring van 22 maart 2016 ziet, hetzij bij wijze van voorlopige voorziening, hetzij bij besluit van de minister, voorlopig gedispenseerd is geweest van dat besluit. Daaraan doet niet af dat het besluit van 13 april 2018, waarbij de minister heeft geweigerd Connexie dispensatie te verlenen van zijn besluit tot algemeenverbindendverklaring van bepalingen uit de ABU-cao 2017-2019, een repeterend karakter heeft ten opzichte van het in het onderhavige hoger beroep aan de orde zijnde besluit van 22 maart 2016 tot weigering van dispensatieverlening aan Connexie en het besluit van 27 juli 2017 tot handhaving daarvan. Daartoe is redengevend dat de Afdeling bij uitspraak van heden in zaak nr. 201806072/1/A3, ECLI:NL:RVS:2019:4211, heeft beslist op het door Connexie ingestelde hoger beroep in het geschil over dat besluit van 13 april 2018. De vraag of een veroordeling tot vergoeding van in beroep en hoger beroep gemaakte proceskosten moet worden uitgesproken, geeft voorts, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 4 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:278), onvoldoende aanleiding om tot een inhoudelijke beoordeling van de zaak over te gaan. Ten slotte heeft Connexie, hoewel de Afdeling haar daartoe uitdrukkelijk in de gelegenheid heeft gesteld, geen belangen aangevoerd die, in weerwil van het hiervoor overwogene, een inhoudelijke beoordeling van het door haar ingestelde hoger beroep rechtvaardigen. De Afdeling verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.