Naar boven ↑

Rechtspraak

Strikte handhaving Non-Seafarers Work Clause (meer specifiek het verbod op het verrichten van sjorwerkzaamheden door scheepsbemanning) is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Vorderingen vakbondsorganisaties in kort geding afgewezen.

Feiten

Sinds 1 januari 2020 is de Non-Seafarers Work Clause van kracht. Sinds die datum is het op containerschepen die worden gereed/bemand door partijen die zijn aangesloten bij de IMEC, in beginsel niet langer toegestaan om sjorwerkzaamheden te doen verrichten door de bemanning. Deze werkzaamheden dienen voortaan door sjorbedrijven op de wal te worden uitgevoerd. De Non-Seafarers Work Clause maakt krachtens door IMEC gemaakte afspraken deel uit van de op de arbeidsovereenkomsten van de bemanning (waar dit geschil op ziet) toepasselijke arbeidsvoorwaarden. Marlow Navigation Netherlands B.V. en Marlow Navigation Company Limited (hierna: Marlow) maken deel uit van een internationaal actief concern dat zich (onder meer) toelegt op scheepsmanagement met inbegrip van het ter beschikking stellen van scheepsbemanningen. De voor dit geding van belang zijnde schepen waarvoor Marlow scheepsbemanning ter beschikking stelt (hierna: de Marlow-schepen), hebben een lengte van minder dan 170 meter. De zeevarenden werkzaam aan boord van de Marlow-schepen zijn merendeels in dienst van Marlow. Sjorwerkzaamheden op Marlow-schepen worden niet door havenwerkers (zoals de Non-Seafarers Work Clause voorschrijft) maar door zeevarenden verricht. De Reder is eigenaar van een door Marlow Nederland bemand schip. De Reder wordt aan voornoemde afspraken gebonden doordat Nautilus (een vakbond voor zeevarenden en havenwerkers) enerzijds en de Reder anderzijds per individueel schip een zogeheten ‘Special Agreement’ sluiten. De Non-Seafarers Work Clause is in de Special Agreement geïncorporeerd. Vakbondsorganisaties vorderen thans in kort geding – kort gezegd – naleving van de Non-Seafarers Work Clause in de Rotterdamse haven.

Oordeel

Rechtsmacht en toepasselijk recht

De voorzieningenrechter te Rotterdam heeft rechtsmacht ten aanzien van de vorderingen van (de internationale) partijen. Voorts wordt geoordeeld dat op het geschil Nederlands recht van toepassing is.

Strikte handhaving Non-Seafarers Work Clause naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar

De Reder betwist niet dat hij in beginsel gehouden is aan de Non-Seafarers Work Clause, nu deze is opgenomen in de Special Agreement. Volgens de Reder is strikte handhaving echter naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Een van de omstandigheden die de Reder heeft aangevoerd in dit kader, is het belang van de Reder in het licht van de (gewijzigde) omstandigheden om de bemanning van schepen te beschermen en verdere verspreiding van het coronavirus te voorkomen. Volgens de Reder dienen in dat verband adviezen vanuit de Verenigde Naties (IMO) en de Rijksoverheid te worden opgevolgd. De vakbonden hebben hiertegen ingebracht dat door de Rotterdamse sjorbedrijven toereikende maatregelen zijn getroffen om besmetting met het virus te voorkomen en dat deze maatregelen niet afwijken van de maatregelen zoals deze in de haven van Antwerpen worden genomen, waar sjorwerkzaamheden door havenmedewerkers plaatsvindt. De voorzieningenrechter oordeelt dat een belangenafweging voorshands maakt dat, mede tegen de achtergrond dat het vóór 1 januari 2020 gebruik was dat de bemanning zelf sjorwerkzaamheden uitvoerde op de schepen waar het hier om gaat (schepen minder dan 170 meter), het belang van de Reder en de bemanning in het kader van de (volks)gezondheid zwaarder weegt dan het belang van de vakbonden bij thans naleven van de Non-Seafarers Work Clause. De voorzieningenrechter laat daarbij meewegen dat op dit moment de stelling van de vakbonden, dat de Non-Seafarers Work Clause de belangen van de bemanning dient, niet zonder meer als uitgangspunt kan worden gehanteerd, gelet op wat de Reder daartegen in heeft gebracht. De vakbonden stellen dat bij de exploitatie van zeeschepen, in verband met de concurrentie, de aan de bemanning toebedeelde taken in omvang en zwaarte toenemen en dat dit leidt tot ernstige vermoeidheidsklachten waardoor er ongelukken gebeuren. De Reder voert echter aan dat het sjorren van containers door de bemanning beter is voor de veiligheid van de bemanning, het schip en de lading, omdat de bemanning is getraind om dit sjorwerk te verrichten, er veel meer ervaring mee heeft, zij het schip op haar duimpje kent en een intrinsieke motivatie heeft om het goed te doen, omdat zij met het schip weer de zee op moet. Bovendien staat de Non-Seafarers Work Clause het sjorren door de bemanning toe wanneer er geen havenarbeiders beschikbaar zijn van een aan ITF gelieerde vakbond. De voorzieningenrechter oordeelt dat niet ondenkbaar is dat de bodemrechter zal oordelen dat het, mede gelet op de wijze van totstandkoming van de Non-Seafarers Work Clause, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om de Reder onverkort aan het beding te houden. Bij dit oordeel laat de voorzieningenrechter vooral meewegen de omstandigheid dat bij de totstandkoming niet is gesproken met reders en tijdbevrachters die met de uitvoering van de Non-Seafarers Work Clause te maken krijgen, in die zin dat naleving van de clausule grote impact zal hebben op hun bedrijfsvoering in verband met de daarmee gepaard gaande extra kosten.

Strijd met artikel 101 VWEU en/of artikel 6 Mw

Verder is volgens de Reder de Non-Seafarers Work Clause in strijd met artikel 101 VWEU en/of artikel 6 Mw en daarmee nietig. De voorzieningenrechter overweegt, onder verwijzing naar het Albany-arrest, als volgt. Onderzocht moet worden of de aard en doelstelling van de in geding zijnde overeenkomst rechtvaardigen dat deze buiten de werkingssfeer van artikel 101 lid 1 VWEU valt. Voor wat betreft het aard-vereiste geldt dat deze moet zijn gesloten in de vorm van een collectieve overeenkomst en het resultaat is van collectieve onderhandelingen tussen werkgevers- en werknemersorganisaties. Voor wat betreft het doel-vereiste geldt dat deze rechtstreeks moet bijdragen aan de verbetering van een van de arbeidsvoorwaarden van alle werknemers in de bedrijfstak. Op dit moment is nog onvoldoende duidelijk of de Non-Seafarers Work Clause bijdraagt aan verbetering van de arbeidsvoorwaarden. Zeevarenden worden werkgelegenheid en loon ontzegd, terwijl het argument dat het hun veiligheid verbetert nog onvoldoende aannemelijk is geworden. Naleving van de Non-Seafarers Work Clause zal erop neerkomen dat sjorwerkzaamheden die traditioneel werden verricht door zeevarenden, voortaan door sjorbedrijven op de wal worden uitgevoerd. Dit lijkt voorshands niet ten goede te komen aan alle werknemers binnen de bedrijfstak van de zeevarenden, op wie de cao ziet, maar juist aan werknemers in een andere sector, namelijk de havenarbeiders. Tegen deze achtergrond kan op voorhand niet worden geoordeeld dat de Non-Seafarers Work Clause buiten het mededingingsrecht valt en is het bovendien niet onaannemelijk dat de clausule de mededinging binnen de interne markt verhindert of beperkt. Op grond van al het voorgaande wijst de voorzieningenrechter de vorderingen van de vakbondsorganisaties af.