Rechtspraak
Rechtbank Noord-Holland (Locatie Alkmaar), 22 oktober 2020
ECLI:NL:RBNHO:2020:8524
Feiten
Op 16 april 2018 hebben Timmerfabriek Schouten B.V. (hierna: Timmerfabriek) en werkneemster een arbeidsovereenkomst gesloten. Werkneemster heeft op een gegeven moment de functie van bedrijfsleider gekregen. Op 28 maart 2019 is een koepelovereenkomst ter overname van het bedrijf door werkneemster gesloten. In verband met deze overeenkomst is de huidige vennootschap van Timmerfabriek opgericht en heeft werkneemster op 14 maart 2019 een vennootschap opgericht (hierna: de vennootschap). Uiteindelijk is werkneemster onderdeel gaan vormen van de directie. Vanaf januari 2020 heeft werkneemster op naam van de vennootschap maandelijks facturen bij Timmerfabriek in rekening gebracht. De eerste factuur is gedateerd 1 januari 2020 en ziet op de maand januari 2020. De vennootschap heeft per januari 2020 de loonbelasting afgedragen. Timmerfabriek heeft sinds 1 januari 2020 geen premies werknemersverzekeringen afgedragen met betrekking tot werkneemster. Op 10 april 2020 heeft een gesprek plaatsgevonden over de spanningen binnen Timmerfabriek. Op 16 april 2020 heeft werkneemster zich via haar echtgenoot ziek gemeld bij Timmerfabriek. Op 17 april 2020 heeft Timmerfabriek bij e-mail de samenwerking met werkneemster opgezegd en de koepelovereenkomst ontbonden. Werkneemster verzoekt in deze procedure vernietiging van de opzegging van de arbeidsovereenkomst. Timmerfabriek voert het verweer dat sprake is van een managementovereenkomst in plaats van een arbeidsovereenkomst.
Oordeel
In geschil is of de rechtsverhouding tussen partijen als een arbeidsovereenkomst dan wel een managementovereenkomst van opdracht moet worden gekwalificeerd. De kantonrechter overweegt het volgende. De koepelovereenkomst tussen partijen is gesloten met de bedoeling dat werkneemster het bedrijf zou overnemen. Werkneemster is haar eigen werkzaamheden blijven verrichten en is uiteindelijk als directie gepresenteerd. Partijen zijn het erover eens dat werkneemster tot en met december 2019 op basis van haar arbeidsovereenkomst in dienst van Timmerfabriek was. De koepelovereenkomst houdt onder meer in dat werkneemster eenzijdig haar arbeidsovereenkomst met Timmerfabriek kan beëindigen om vervolgens op grond van een managementovereenkomst van opdracht werkzaamheden te verrichten. De kantonrechter is op grond hiervan van oordeel dat vanaf 1 januari 2020 sprake is geweest van een managementovereenkomst. Werkneemster heeft vanaf 1 januari 2020 via de vennootschap managementfee bij Timmerfabriek in rekening gebracht en de vennootschap heeft per die datum de loonbelasting voor werkneemster afgedragen. Timmerfabriek heeft daar ook naar gehandeld. Zij heeft het door werkneemster in dienstbetrekking opgebouwde vakantiegeld in december 2019 uitbetaald, de managementfacturen aan de vennootschap betaald (waaronder in december 2019 al een voorschot op de fee van januari 2020) en per januari 2020 geen premies werknemersverzekeringen meer voor werkneemster afgedragen. Daarmee is door beide partijen invulling gegeven aan de managementovereenkomst. Dat het de bedoeling van werkneemster was om een managementovereenkomst aan te gaan, blijkt ook uit e-mailwisseling en een aantal whatsapp-berichten. Gezien de gang van zaken met het oog op de bedrijfsovername door werkneemster acht de kantonrechter het niet doorslaggevend of er (per 1 januari 2020) een gezagsverhouding tussen werkneemster en Timmerfabriek bestond. De kantonrechter concludeert dat de arbeidsovereenkomst per 1 januari 2020 door partijen als beëindigd werd beschouwd en dat daarvoor in de plaats is gekomen een managementovereenkomst van opdracht. Dat betekent dat niet de kantonrechter, maar de handelskamer van de rechtbank van het geschil moet kennisnemen. De kantonrechter zal zich derhalve onbevoegd verklaren en de zaak doorverwijzen.