Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/Bildit.nl B.V.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Leeuwarden), 11 januari 2021
ECLI:NL:GHARL:2021:179
Arbeidsovereenkomst voor bepaalde of onbepaalde tijd overeengekomen. Artikel 7:655 BW kent geen specifieke bewijslastverdeling en geen omstandigheden die omkering van de bewijslast rechtvaardigen. Werknemer wordt opgedragen bewijs te leveren na bewijsaanbod.

Feiten

Na vanaf 9 juli 2019 via een uitzendbureau als architect/bouwkundig tekenaar voor Bildit.nl B.V. (hierna: Bildit) werkzaam te zijn geweest, hebben partijen op 2 oktober 2019 een arbeidsovereenkomst ondertekend. In de aanhef van deze arbeidsovereenkomst staat ‘Arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd’ en in artikel 1.1 is als ingangsdatum 1 oktober 2019 vermeld. De arbeidsovereenkomst vermeldt geen einddatum. Eind februari 2019 heeft B werknemer laten weten dat zijn arbeidsovereenkomst met Bildit niet verlengd zal worden en dat deze per 31 maart 2020 eindigt. Tussen partijen is vervolgens discussie ontstaan over de vraag of de arbeidsovereenkomst door tijdsverloop van rechtswege is geëindigd of dat sprake is van een niet rechtsgeldige opzegging door Bildit van een arbeidsovereenkomst die voor onbepaalde tijd is gesloten. Daarnaast is de loonbetaling tussen partijen in geschil. De kantonrechter heeft bij beschikking van 12 juni 2020 onder meer aan werknemer opgedragen te bewijzen dat hij een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd met Bildit heeft gesloten. Werknemer is van deze tussenuitspraak in hoger beroep gekomen.

Oordeel

In dit geval kan gezien de uiteenlopende lezingen die partijen hebben gegeven over de totstandkoming van de arbeidsovereenkomst en het ontbreken van nadere feiten en omstandigheden (zonder nader bewijs) niet worden uitgemaakt dat de lezing van werknemer de juiste is. Waar hij een bewijsaanbod heeft gedaan, heeft de kantonrechter hem terecht in de gelegenheid gesteld feiten en omstandigheden te bewijzen die het oordeel rechtvaardigen dat partijen een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zijn overeengekomen. Indien werknemer slaagt in dit bewijs, dan is dat de inhoud van de onderhandse akte die dwingende bewijskracht heeft. Voor zover werknemer betoogt dat bij gebreke van schriftelijke vastlegging van een einddatum ervan uitgegaan moet worden dat sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, is die stelling onjuist. Artikel 7:655 BW is erop gericht de werknemer te informeren over de wezenlijke kenmerken van de arbeidsovereenkomst, maar verbindt daaraan niet de bewijsrechtelijke consequentie dat bij gebrek aan dergelijke informatieverstrekking door de werkgever ervan uitgegaan moet worden dat er dan sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Evenmin volgt uit dit artikel en de onderliggende richtlijn dat in geval van onduidelijke verslaglegging de bewijslast automatisch bij de werkgever rust. Artikel 6 van de Informatierichtlijn laat immers nationale wetgeving of gebruiken onverlet inzake de bewijslast omtrent het bestaan en de inhoud van de overeenkomst. Artikel 7:655 BW ontbeert een specifieke bewijslastverdeling, zodat daarvoor in beginsel de algemene regels van het bewijsrecht gelden. De bewijspositie van de werknemer en de werkgever is niet veranderd, zo blijkt uit de parlementaire geschiedenis van dit wetsartikel. Het hof is in dit geval van oordeel dat de thans voorhanden zijnde gegevens, waaronder de door partijen gewisselde concepten en de door beide partijen getekende arbeidsovereenkomst waarin in de aanhef ‘bepaalde tijd’ is vermeld, en het gevoerde partijdebat, waaruit in ieder geval naar voren komt dat Bildit een arbeidsovereenkomst voor de duur van zes maanden wenste aan te gaan en werknemer geen verklaring heeft gegeven waarom Bildit uiteindelijk toch akkoord zou zijn gegaan met onbepaalde tijd, geen omkering van de bewijslast rechtvaardigen.

Contante loonbetaling

Een tweede kwestie die partijen verdeeld houdt, betreft de loonbetaling over oktober 2019. Ter zake van die loonbetaling maakt werknemer aanspraak op een bedrag van € 2.729,40 netto. Volgens Bildit is deze loontermijn volledig voldaan, onder meer door een contante betaling van € 1.700 eind oktober 2019. De kantonrechter heeft deze contante betaling toegerekend aan de maand oktober 2019, omdat werknemer geen onderbouwing zou hebben gegeven van zijn stelling dat dit een nabetaling betreft over de periode juli tot en met augustus 2019. Volgens werknemer heeft hij in de periode dat hij via het uitzendbureau werkzaam was met B afgesproken dat Bildit minder uren zou opgeven aan het uitzendbureau en dat werknemer het verschil met de werkelijk door hem gemaakte uren contant van Bildit zou ontvangen. Daarvoor was de contante betaling van € 1.700 eind oktober 2019 bedoeld. Ter onderbouwing heeft hij gewezen op de loonstroken en de jaaropgave die hij van het uitzendbureau heeft ontvangen en zijn urenstaten. Daarmee heeft werknemer zijn stelling dat de ontvangen contante betaling betrekking heeft op door hem in juli en augustus 2019 gewerkte maar nog niet uitbetaalde uren voldoende gemotiveerd. Bildit is hierop tijdens de mondelinge behandeling bij het hof uitdrukkelijk bevraagd en heeft de door werknemer gestelde gang van zaken onvoldoende gemotiveerd betwist. Het hof acht werknemer daarmee in het bewijs van zijn stelling geslaagd. Bildit heeft geen tegenbewijs aangeboden, zodat een bewijsopdracht achterwege kan blijven. De beroepsgronden slagen deels.