Rechtspraak
Hof van Justitie van de Europese Unie, 17 maart 2021
ECLI:EU:C:2021:210
Feiten
ASE heeft een boete opgelegd gekregen wegens het niet juist toepassen van de arbeidstijdenregeling. Volgens ASE dient ter beoordeling van de maximumarbeidstijd (13 uur per dag) per overeenkomst en niet per arbeidsrelatie te worden getoetst.
Oordeel
Het Hof van Justitie EU oordeelt als volgt.
Arbeidstijd ziet op totale omvang arbeidsovereenkomsten per werknemer
Het Hof heeft herhaaldelijk geoordeeld dat dit begrip en het begrip ‘arbeidstijd’ elkaar uitsluiten en dat Richtlijn 2003/88/EG niet voorziet in een tussencategorie tussen arbeidstijden en rusttijden (HvJ EU 10 september 2015, zaak C-266/14, ECLI:EU:C:2015:578 (Federación de Servicios Privados del sindicato Comisiones obreras), punten 25 en 26 en aldaar aangehaalde rechtspraak). In die omstandigheden kan niet worden voldaan aan het vereiste van artikel 3 van die richtlijn, namelijk dat elke werknemer dagelijks een rusttijd van ten minste elf aaneengesloten uren geniet, indien deze rusttijden voor elke overeenkomst die deze werknemer aan zijn werkgever bindt afzonderlijk in aanmerking worden genomen. In een dergelijk geval zouden immers, zoals wordt geïllustreerd door het hoofdgeding, de uren die in het kader van één overeenkomst als rusttijd worden beschouwd, in het kader van een andere overeenkomst arbeidstijd kunnen vormen.
Indien de minimumvoorschriften van artikel 3 Richtlijn 2003/88/EG aldus werden uitgelegd dat zij afzonderlijk van toepassing zijn op elke door de werknemer met zijn werkgever gesloten overeenkomst, zou afbreuk worden gedaan aan de waarborg van een betere bescherming van die werknemer, aangezien het door de cumulatie van de arbeidstijd waarin afzonderlijk is voorzien in elk van de met de werkgever gesloten overeenkomsten, onmogelijk kan worden gemaakt om de rusttijd van elf aaneengesloten uren voor elk tijdvak van vierentwintig uur te waarborgen, terwijl dit door de Uniewetgever wordt beschouwd als een minimumperiode die noodzakelijk is om de werknemer in staat te stellen bij te komen van de vermoeidheid die inherent is aan het dagelijkse werk. Bovendien moet volgens de rechtspraak van het Hof de werknemer worden beschouwd als de zwakkere partij binnen de arbeidsverhouding, zodat moet worden verhinderd dat de werkgever over de mogelijkheid beschikt om hem een beperking van zijn rechten op te leggen (HvJ EU 14 mei 2019, zaak C-55/18, ECLI:EU:C:2019:402 (CCOO), punt 44 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
Gelet op deze positie van zwakkere partij kan een werknemer er immers van worden weerhouden uitdrukkelijk zijn rechten uit te oefenen jegens zijn werkgever, omdat de afdwinging van die rechten hem kan blootstellen aan maatregelen van die werkgever die de arbeidsverhouding ten nadele van die werknemer kunnen beïnvloeden (arrest CCOO, punt 45 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Indien de bepalingen van Richtlijn 2003/88/EG inzake de minimale dagelijkse rusttijd aldus zouden moeten worden uitgelegd dat zij afzonderlijk van toepassing zijn op elke door een werknemer met dezelfde werkgever gesloten arbeidsovereenkomst, zou deze werknemer door zijn werkgever onder druk kunnen worden gezet om zijn arbeidstijd over verschillende overeenkomsten te spreiden, hetgeen aan deze bepalingen hun nuttig effect zou kunnen ontnemen.
Conclusie
Gelet op alle voorgaande overwegingen moet op de eerste en de tweede vraag worden geantwoord dat artikel 2, punt 1, en artikel 3 Richtlijn 2003/88/EG aldus moeten worden uitgelegd dat wanneer een werknemer met dezelfde werkgever meerdere arbeidsovereenkomsten heeft gesloten, de in dat artikel 3 bepaalde minimale dagelijkse rusttijd van toepassing is op al deze overeenkomsten gezamenlijk en niet op elk van die overeenkomsten afzonderlijk.
Geen beperking in tijd
De Roemeense overheid heeft het Hof verzocht de werking van het arrest in tijd te beperken. Hiertoe ziet het Hof geen bijzondere omstandigheden die daartoe aanleiding zouden kunnen geven.