Rechtspraak
Feiten
Werknemer is in 2007 in dienst getreden van PontMeyer Hout B.V. (hierna: PontMeyer). PontMeyer heeft werknemer op 26 oktober 2018 op staande voet ontslagen. Werknemer heeft bij per fax ingediend verzoekschrift de kantonrechter verzocht het ontslag op staande voet te vernietigen. De rechtbank heeft het faxbericht in de nacht van 24 op 25 december 2018 ontvangen op een tijdstip rond middernacht. PontMeyer heeft zich onder meer op het standpunt gesteld dat werknemer in het verzoek niet-ontvankelijk is, omdat dit is ingediend na de termijn van twee maanden van artikel 7:686a lid 4 aanhef en onder a BW. De kantonrechter heeft geoordeeld dat werknemer ontvankelijk is in het verzoek. Daartoe heeft de kantonrechter, samengevat, overwogen dat het verzoekschrift vóór 25 december 2018, dus uiterlijk op 24 december 2018 om 24:00 uur, door de rechtbank moest zijn ontvangen en dat niet is komen vast te staan dat deze termijn is overschreden. De kantonrechter heeft het verzoek tot vernietiging van het ontslag afgewezen. In hoger beroep heeft het hof werknemer niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek, omdat het volgens het hof wél buiten de daarvoor geldende termijn is ingediend. Het hof overwoog dat tussen partijen niet in geschil is dat de termijn eindigde op 24 december 2018 om 24.00 uur. Werknemer heeft aangevoerd dat hij het verzoekschrift om 23:59 uur heeft verzonden. De Rechtspraak heeft het faxbericht echter pas op 25 december 2018 om 00:05:33 uur ontvangen. Het hof oordeelde dat het verzoek dan ook niet op tijd door de rechtbank is ontvangen. Werknemer heeft beroep in cassatie ingesteld. Hij stelt zich in cassatie op het standpunt dat het hof ten onrechte heeft nagelaten om ambtshalve vast te stellen wanneer de termijn van artikel 7:686a lid 4 aanhef en onder a BW in dit geval eindigt en of het verzoekschrift tijdig is ingediend. Het onderdeel betoogt dat de termijn van artikel 7:686a lid 4 aanhef en onder a BW niet eindigde op 24 december 2018 om 24.00 uur, maar op 26 december 2018 om 24.00 uur (twee maanden na 26 oktober 2018, de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd door het gegeven ontslag op staande voet). Nu het verzoekschrift is ingediend voor 26 december 2018 om 24.00 uur, had het hof werknemer ontvankelijk moeten verklaren, aldus werknemer.
Oordeel
De Hoge Raad oordeelt als volgt. De termijn waarbinnen het verzoekschrift ingevolge artikel 7:686a lid 4 aanhef en onder a BW moet worden ingediend, begint op de eerste dag na de laatste dag van het dienstverband (hierna: de laatste werkdag) en loopt af aan het einde van de met de laatste werkdag overeenstemmende dag twee maanden later. De termijn eindigt daarmee in beginsel steeds aan het einde van de dag met hetzelfde nummer als dat van de laatste werkdag, tenzij de maand waarin de termijn afloopt niet een dag met hetzelfde nummer kent omdat zij korter is, in welk geval de termijn eindigt aan het einde van de laatste dag van die maand, een en ander afgezien van de werking van de Algemene termijnenwet (vgl. AR 2021-0139). Ten tijde van het indienen van het verzoekschrift in de onderhavige zaak was, ingevolge het bepaalde in artikel 7A:2031 (oud) BW, de Algemene termijnenwet niet van toepassing op de termijnen genoemd in titel 10 van Boek 7 BW, en dus ook niet op de termijn van artikel 7:686a lid 4 aanhef en onder a BW. Indien de Algemene termijnenwet niet van toepassing is op een termijn, dan wordt deze termijn niet verlengd indien de laatste dag daarvan op een zaterdag, zondag of een algemeen erkende feestdag valt. Dit heeft evenwel niet tot gevolg dat indien de termijn op een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag eindigt, de termijn wordt verkort tot de daaraan voorafgaande dag die niet zo’n dag is. Uit de wetsgeschiedenis van de Verzamelwet SZW 20195 dient niet iets anders te worden afgeleid (vgl. de conclusie van de advocaat-generaal onder 3.14). In cassatie staat vast dat de arbeidsovereenkomst op 26 oktober 2018 is geëindigd. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, betekent dit dat de termijn voor het indienen van het verzoekschrift afliep op 26 december 2018 aan het einde van de dag. Nu vaststaat dat de rechtbank het verzoekschrift voor 26 december 2018 heeft ontvangen, is onjuist het oordeel van het hof dat de werknemer het verzoekschrift buiten de daarvoor geldende termijn heeft ingediend en dat hij daarom in zijn verzoek niet-ontvankelijk is. De Hoge Raad vernietigt de beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden en verwijst het geding naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing.