Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/werkgever
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 4 juni 2021
ECLI:NL:RBROT:2021:6501
Werkgever is wettelijke verhoging van ruim € 14.000 verschuldigd. Salarisbetaling dient aan het einde van de maand waarover het loon is berekend te geschieden. Wettelijke verhoging wordt berekend over aantal werkdagen (en niet kalenderdagen) dat te laat is betaald.

Feiten

Werknemer is op basis van een arbeidsovereenkomst voor de duur van 12 maanden voor 32 uur per week in dienst getreden bij werkgever in de functie van ‘product owner’. Het laatstverdiende loon van werknemer bedraagt € 5.500 bruto per maand, exclusief 8% vakantietoeslag. Werknemer vordert veroordeling van werkgever tot betaling van onder meer € 16.830 aan wettelijke verhoging. Werknemer legt aan zijn vordering ten grondslag dat werkgever over de maanden juli 2020 tot en met januari 2021 het loon steeds te laat heeft voldaan, waardoor werknemer aanspraak maakt op de wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7:625 BW. Werknemer stelt dat het loon aan het eind van de betreffende maand dient te worden voldaan. Werkgever daarentegen stelt zich op het standpunt dat, nu de arbeidsovereenkomst geen specifieke betaaldatum vermeldt, het loon uiterlijk moet worden voldaan aan het eind van de op het betreffende loontijdvak volgende maand.

Oordeel

Voor de door werkgever voorgestane uitleg van artikel 7:623 BW, inhoudende dat het loon pas aan het eind van de op het betreffende loontijdvak volgende maand moet worden voldaan, is geen steun te vinden in het betreffende artikel en de geldende jurisprudentie. Voor zover werkgever doelt op de zinsnede ‘met dien verstande dat het tijdvak voor voldoening niet korter is dan één week en niet langer is dan één maand’ is de kantonrechter van oordeel dat ook daaruit niet volgt dat het loon pas aan het eind van de op het loontijdvak volgende maand moet worden betaald. Die zinsnede ziet immers op de situaties waarin het loontijdvak korter is dan een week of langer dan een maand en bepaalt dat in die gevallen toch per week respectievelijk per maand moet worden betaald. Dat betekent dat bijvoorbeeld een kwartaalloner reeds na een maand aanspraak kan maken op loonbetaling. Werkgever heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat binnen de organisatie een ‘afspraak’ gold dat het loon later betaald zou worden, vanwege de lastige financiële situatie waarin werkgever zich bevond. Werkgever heeft het bestaan van een dergelijke afspraak echter onvoldoende onderbouwd. Een en ander leidt tot de conclusie dat werkgever het loon aan het einde van de betreffende maand, waarover het loon is berekend, dient te voldoen. Het loon over de maanden juli 2020 tot en met januari 2021 is daarmee te laat voldaan, wat betekent dat werknemer op terechte gronden aanspraak maak op de wettelijke verhoging. Anders dan werknemer meent, dient de wettelijke verhoging te worden berekend over het aantal werkdagen dat het loon te laat is betaald en niet over het aantal kalenderdagen dat het loon te laat is betaald. De kantonrechter wijst de wettelijke verhoging toe op een totaalbedrag van € 14.190. Het door werknemer gevorderde bedrag van € 655,91 aan wettelijke rente wordt afgewezen, nu dit bedrag op geen enkele wijze is gespecificeerd en deze rente bovendien over een te hoog bedrag aan wettelijke verhoging is berekend.