Rechtspraak
Feiten
Ex-werkneemster, die op 1 oktober 2004 in dienst is getreden bij werkgever, werd op 29 april 2013 ziek. Naar aanleiding van haar aanvraag om een uitkering op grond van de Wet WIA verlengde het UWV de loondoorbetalingsverplichting van werkgever tot 16 mei 2016 (loonsanctie), omdat onvoldoende re-integratie-inspanningen waren verricht. Werkgever heeft na toestemming van het UWV bij brief van 11 januari 2017 het dienstverband met ex-werkneemster met ingang van 12 januari 2017 opgezegd, onder betaling van een transitievergoeding. Op 12 mei 2020 heeft werkgever aan het UWV verzocht om vergoeding (compensatie) van de door hem aan ex-werkneemster betaalde transitievergoeding. Het UWV heeft vervolgens het primaire besluit genomen. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat werkgever weliswaar aan de voorwaarden voor compensatie voldoet, maar dat de omvang ervan op € 0 dient te worden vastgesteld. De vergoeding kan namelijk niet meer bedragen dan wat werkgever verschuldigd zou zijn op de dag na het twee jaar durende opzegverbod bij ongeschiktheid tot werken wegens ziekte. Dat is in dit geval 26 april 2015. Op deze datum bestond nog geen recht op een transitievergoeding nu de Wwz eerst op 1 juli 2015 in werking is getreden. De opgelegde loondoorbetalingsverplichting tot 16 mei 2016 doet daar niet aan af, aldus het UWV. Werkgever voert in beroep aan dat het UWV ten onrechte de hoogte van de compensatie op € 0 heeft vastgesteld.
Oordeel
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling. Een werkgever is sinds de invoering van de Wwz per 1 juli 2015 voor een dienstverband dat op of na die datum eindigt aan een werknemer (in beginsel) een transitievergoeding verschuldigd op grond van artikel 7:673 BW. Dat geldt ook voor dienstverbanden van werknemers die langdurig (ten minste twee jaar) arbeidsongeschikt zijn en voor wie op de werkgever geen loonbetalingsverplichting meer rust, de zogenoemde slapende dienstverbanden. Omdat het verschuldigd zijn van een transitievergoeding na een ontslag wegens langdurige arbeidsongeschiktheid door werkgevers als onrechtvaardig werd ervaren, heeft de wetgever met artikel 7:673e BW voorzien in een compensatie voor de door de werkgever betaalde transitievergoeding. In dit geval is niet in geschil dat werkgever voldoet aan de voorwaarden voor compensatie. Wat partijen verdeeld houdt, is de vraag tot welk bedrag aanspraak op compensatie bestaat. Nu in artikel 7:673e BW niet wordt verwezen naar artikel 7:670 lid 11 BW kan niet worden aangenomen dat de hoogte van de compensatie mede zou worden bepaald door de duur van de loonsanctie. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 7:673e BW volgt ook dat de periode van de verlengde loondoorbetalingsverplichting bij de berekening van de hoogte van de compensatie buiten beschouwing wordt gelaten, omdat het niet naleven van re-integratieverplichtingen en de als gevolg hiervan hogere transitievergoeding aan werkgever te wijten is. De dag na het verstrijken van de termijn van twee jaar lag in dit geval op 26 april 2015 en dus voor de inwerkingtreding van de Wwz op 1 juli 2015. Uit het feit dat voor 1 juli 2015 nog geen sprake was van verschuldigdheid van een transitievergoeding volgt echter niet dat de compensatie reeds om die reden op € 0 dient te worden vastgesteld. Dit blijkt niet ondubbelzinnig uit de tekst van artikel 7:673e lid 2 BW en zou er in wezen op neerkomen dat in een geval als dit niet zozeer de hoogte van de compensatie wordt vastgesteld, maar dat er categorisch geen recht op compensatie bestaat. De reden om geen hoger bedrag aan compensatie te verstrekken dan het bedrag dat verschuldigd zou zijn bij het voortzetten van de arbeidsovereenkomst op de dag na het verstrijken van de termijn van twee jaar, bedoeld in artikel 7:670 lid 1 onder a BW, is er uitsluitend in gelegen om misbruik te voorkomen en de periode van de loonsanctie uit te stellen. Werkgever heeft op grond van artikel 7:673e BW recht op een vergoeding voor de door hem betaalde transitievergoeding. Het beroep wordt gegrond verklaard en het bestreden besluit zal wegens strijd met artikel 7:673e lid 2 BW dienen te worden vernietigd. Het UWV zal een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.