Naar boven ↑

Rechtspraak

werkgeefster/UWV
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 28 juli 2021
ECLI:NL:RBROT:2021:7054
Hoewel werkneemster reeds voor inwerkingtreding Wwz twee jaar arbeidsongeschikt was, heeft werkgever op grond van artikel 7:673e BW recht op een vergoeding (compensatie) door het UWV voor de betaalde transitievergoeding.

Feiten

Ex-werkneemster, die in 2010 in dienst is getreden bij werkgever, werd op 16 mei 2013 ziek. Ex-werkneemster heeft het UWV verzocht om haar in aansluiting op de toepasselijke wachttijd in aanmerking te brengen voor een uitkering op grond van de Wet WIA. Het UWV heeft die aanvraag echter afgewezen. Werkgever en zijn ex-werkneemster hebben op 20 juli 2015 een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarin is neergelegd dat het dienstverband per 1 oktober 2015 eindigt en dat werkgever aan ex-werkneemster een ontslagvergoeding betaalt. Werkgever heeft het UWV verzocht om vergoeding (compensatie) van de door hem aan ex-werkneemster betaalde ontslagvergoeding (transitievergoeding). Het UWV heeft vervolgens het primaire besluit genomen. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat werkgever weliswaar aan de voorwaarden voor compensatie voldoet, maar dat de omvang ervan op € 0 dient te worden vastgesteld. De vergoeding kan namelijk niet meer bedragen dan wat werkgever verschuldigd zou zijn op de dag na het twee jaar durende opzegverbod bij ongeschiktheid tot werken wegens ziekte. Dat is in dit geval 11 juni 2015. Op deze datum bestond nog geen recht op een transitievergoeding nu de Wwz eerst op 1 juli 2015 in werking is getreden, aldus het UWV. Werkgever voert in beroep aan dat het UWV ten onrechte de hoogte van de compensatie op € 0 heeft vastgesteld. 

Oordeel 

De rechtbank komt tot de volgende beoordeling. Werkgever is sinds de invoering van de Wwz per 1 juli 2015 voor een dienstverband dat op of na die datum eindigt aan werknemer (in beginsel) een transitievergoeding verschuldigd op grond van artikel 7:673 BW. Dat geldt ook voor dienstverbanden van werknemers die langdurig (ten minste twee jaar) arbeidsongeschikt zijn en voor wie op de werkgever geen loonbetalingsverplichting meer rust, de zogenoemde slapende dienstverbanden. Omdat het verschuldigd zijn van een transitievergoeding na een ontslag wegens langdurige arbeidsongeschiktheid door werkgevers als onrechtvaardig werd ervaren, heeft de wetgever met artikel 7:673e BW voorzien in een compensatie voor de door werkgever betaalde transitievergoeding. In dit geval is niet in geschil dat werkgever voldoet aan de voorwaarden voor compensatie, in aanmerking genomen dat op grond van artikel 7:673e lid 3 BW de leden 1 en 2 van overeenkomstige toepassing zijn, indien de werkgever op grond van artikel 7:673 BW een transitievergoeding verschuldigd zou zijn als de arbeidsovereenkomst, die bij overeenkomst is beëindigd, door opzegging of door ontbinding zou zijn beëindigd. Wat partijen verdeeld houdt, is de vraag tot welk bedrag aanspraak op compensatie bestaat. De dag na het verstrijken van de termijn van twee jaar lag in dit geval op 11 juni 2015 en dus voor de inwerkingtreding van de Wwz op 1 juli 2015. Uit het feit dat voor 1 juli 2015 nog geen sprake was van verschuldigdheid van een transitievergoeding volgt echter niet dat de compensatie reeds om die reden op € 0 dient te worden vastgesteld. Dit blijkt niet ondubbelzinnig uit de tekst van artikel 7:673e lid 2 BW en zou er in wezen op neerkomen dat in een geval als dit niet zozeer de hoogte van de compensatie wordt vastgesteld, maar dat er categorisch geen recht op compensatie bestaat. De reden om geen hoger bedrag aan compensatie te verstrekken dan het bedrag dat verschuldigd zou zijn bij het voortzetten van de arbeidsovereenkomst op de dag na het verstrijken van de termijn van twee jaar, bedoeld in artikel 7:670 lid 1 onder a BW, is er uitsluitend in gelegen om misbruik te voorkomen en de periode van de loonsanctie uit te stellen. Werkgever heeft op grond van artikel 7:673e BW recht op een vergoeding voor de door hem betaalde transitievergoeding. Het beroep wordt gegrond verklaard en het bestreden besluit zal wegens strijd met artikel 7:673e lid 2 BW dienen te worden vernietigd. Het UWV zal een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.