Naar boven ↑

Rechtspraak

XR/Dopravní podnik hl. m. Prahy, akciová společnost
Hof van Justitie van de Europese Unie, 9 september 2021
ECLI:EU:C:2021:722
Twee minuten beschikbaarheid brandweerman tijdens pauze is arbeidstijd.

Feiten

Vanaf november 2005 tot en met december 2008 oefende XR bij DPP het beroep van bedrijfsbrandweerman uit. XR werkte in een ploegensysteem, met een dagdienst van 6.45 uur tot 19:00 uur en een nachtdienst van 18.45 tot 07.00 uur. In zijn dagelijkse planning waren twee maaltijd- en rustpauzes van elk dertig minuten opgenomen. Tussen 06.30 uur en 13.30 uur kon XR naar de personeelskantine gaan, die 200 meter van zijn werkplek was gelegen, mits hij een zender droeg die hem indien nodig waarschuwde dat het interventievoertuig hem binnen twee minuten voor de personeelskantine zou komen ophalen. In de opslagplaats waar XR werkzaam was, bevond zich bovendien een ruimte waarin buiten de openingstijden van de personeelskantine maaltijden konden worden bereid. De pauzes werden enkel als arbeidstijd van XR in aanmerking genomen als zij werden onderbroken door een interventieoproep. Bijgevolg werden niet-onderbroken pauzes niet vergoed. XR is tegen deze wijze van berekening van zijn vergoeding opgekomen. Aangezien hij van mening was dat de pauzes – zelfs de niet-onderbroken pauzes – arbeidstijd vormden, heeft hij een bedrag van 95 335 CZK, vermeerderd met vertragingsrente, gevorderd als vergoeding die hem zijns inziens verschuldigd was voor de twee dagelijkse pauzes die niet in aanmerking waren genomen bij de berekening van zijn loon voor de in het hoofdgeding aan de orde zijnde periode.

Oordeel

Het Hof van Justitie EU oordeelt als volgt.

Beschikbaarheidsdienst tijdens pauze is arbeidstijd

Het begrip ‘arbeidstijd’ in de zin van Richtlijn 2003/88/EG ziet op alle perioden van beschikbaarheidsdienst – waaronder die tijdens welke de werknemer permanent bereikbaar moet zijn – waarin de aan de werknemer opgelegde beperkingen van dien aard zijn dat zij objectief gesproken en in zeer aanzienlijke mate gevolgen hebben voor zijn mogelijkheden om tijdens die perioden de tijd waarin er geen beroepswerkzaamheden van hem worden verlangd vrijelijk in te vullen en aan zijn eigen interesses te besteden (zie in die zin HvJ EU 9 maart 2021, zaak C-344/19, ECLI:EU:C:2021:182 (Radiotelevizija Slovenija) (Wachtdienst met permanente bereikbaarheid op een afgelegen plaats), punt 37). Meer in het bijzonder heeft het Hof opgemerkt dat een periode van beschikbaarheidsdienst waarin een werknemer, gelet op de redelijke termijn die hij krijgt om zijn beroepsactiviteiten te hervatten, zijn persoonlijke en sociale activiteiten kan plannen, a priori geen ‘arbeidstijd’ in de zin van Richtlijn 2003/88/EG vormt. Omgekeerd moet een periode van beschikbaarheidsdienst waarin de werknemer slechts enkele minuten heeft om zijn werk te hervatten, in beginsel integraal worden beschouwd als ‘arbeidstijd’ in de zin van die richtlijn, aangezien hem in dat geval in de praktijk sterk wordt ontraden om enige ontspanning – ook al duurt deze niet lang – te plannen (Radiotelevizija Slovenija, punt 48). Zoals het Hof heeft benadrukt, moet de impact van die reactietijd echter in concreto worden beoordeeld, in voorkomend geval rekening houdend met andere aan de werknemer opgelegde beperkingen en met de faciliteiten die hem worden geboden tijdens de periode waarin hij beschikbaarheidsdienst heeft (Radiotelevizija Slovenija, punt 49).

Incidenteel oproepen tijdens pauzes doet niet aan beschikbaarheid af

Het Hof heeft met betrekking tot het incidentele karakter en de onvoorspelbaarheid van de onderbrekingen van de pauzes reeds geoordeeld dat de omstandigheid dat de betrokken werknemer bij elkaar genomen slechts zelden hoeft te interveniëren tijdens de perioden waarin hij beschikbaarheidsdienst heeft, niet tot gevolg kan hebben dat deze perioden als ‘rusttijd’ in de zin van artikel 2, punt 2, Richtlijn 2003/88/EG worden beschouwd, wanneer de termijn waarbinnen die werknemer zijn beroepsactiviteiten moet hervatten een zodanige impact heeft dat hij objectief gesproken en in zeer aanzienlijke mate wordt beperkt in zijn mogelijkheden om tijdens die perioden de tijd waarin er geen beroepswerkzaamheden van hem worden verlangd, vrijelijk in te vullen (Radiotelevizija Slovenija, punt 54). Hieraan moet worden toegevoegd dat de onvoorspelbaarheid van de mogelijke onderbrekingen van de pauzes een bijkomend beperkend effect kan hebben op de mogelijkheid waarover de betrokken werknemer beschikt om die tijd vrijelijk te beheren. De daaruit voortvloeiende onzekerheid kan namelijk tot gevolg hebben dat die werknemer in een permanente staat van paraatheid verkeert.

Ten slotte dient in herinnering te worden gebracht dat de wijze waarop werknemers voor perioden van beschikbaarheidsdienst worden vergoed – gelet op de in punt 23 van het onderhavige arrest aangehaalde rechtspraak – niet wordt geregeld door Richtlijn 2003/88/EG, maar door de relevante bepalingen van nationaal recht. Deze richtlijn staat er dan ook niet aan in de weg dat een regeling van een lidstaat, een collectieve arbeidsovereenkomst of een besluit van een werkgever wordt toegepast die voor de vergoeding van een beschikbaarheidsdienst de perioden waarin daadwerkelijk arbeidsprestaties worden verricht en die waarin geen daadwerkelijke arbeid wordt verricht, op verschillende wijze in aanmerking neemt, zelfs wanneer deze perioden voor de toepassing van die richtlijn integraal als ‘arbeidstijd’ moeten worden beschouwd (Radiotelevizija Slovenija, punt 58). Gelet op een en ander dient op de eerste en de tweede prejudiciële vraag te worden geantwoord dat artikel 2 Richtlijn 2003/88/EG aldus moet worden uitgelegd dat de aan een werknemer tijdens zijn dagelijkse arbeidstijd toegestane pauze, waarin hij indien nodig binnen een termijn van twee minuten moet kunnen uitrukken voor een interventie, ‘arbeidstijd’ in de zin van die bepaling vormt wanneer uit een algehele beoordeling van alle relevante omstandigheden blijkt dat de aan die werknemer opgelegde beperkingen tijdens die pauze van dien aard zijn dat zij objectief gesproken en in zeer aanzienlijke mate gevolgen hebben voor zijn mogelijkheden om de tijd waarin er geen beroepswerkzaamheden van hem worden verlangd vrijelijk in te vullen en aan zijn eigen interesses te besteden.