Naar boven ↑

Rechtspraak

ZZP/Vivat
Hoge Raad, 17 september 2021
ECLI:NL:HR:2021:1267
Geen verzekeringsplicht voor verkeersongevallen zzp'er.

Feiten

X is als zelfstandig opdrachtnemer (zzp’er) terwijl hij een bedrijfsauto bestuurde een eenzijdig verkeersongeval overkomen. In deze zaak staat de vraag centraal of X zijn opdrachtgever (voegersbedrijf) kan aanspreken wegens schending van een verzekeringsplicht, vergelijkbaar met de verzekeringsplicht die een werkgever op grond van artikel 7:611 BW jegens zijn werknemers heeft voor (schade door) verkeersongevallen. Volgens X zou het bereik van deze verzekeringsplicht moeten worden doorgetrokken naar ingeschakelde zelfstandige ondernemers, zoals zzp’ers. Daarbij zoekt hij aansluiting bij de uitleg die de Hoge Raad aan artikel 7:658 lid 4 BW heeft gegeven (Davelaar/Allspan). In deze uitleg kunnen zelfstandige ondernemers onder omstandigheden hun opdrachtgever aanspreken op grond van artikel 7:658 BW. Daarvoor is in ieder geval vereist dat de betrokkene een wat de zorg voor zijn veiligheid betreft vergelijkbare positie inneemt als een werknemer van de opdrachtgever. Het bereik van de op artikel 7:611 BW gebaseerde verzekeringsplicht van de werkgever zou zich, zo bepleit X, op een zelfde wijze uitstrekken over de verhouding tussen opdrachtgever en opdrachtnemer. Het hof achtte weliswaar niet uitgesloten dat onder omstandigheden in de verhouding tussen een opdrachtgever en een opdrachtnemer een verzekeringsplicht rust, die vergelijkbaar is met de verzekeringsplicht die de opdrachtgever op grond van artikel 7:611 BW heeft jegens zijn werknemers, maar daarvan profiteert X niet. Volgens het hof bevond X zich, als zelfstandig ondernemer, in dit concrete geval niet in een positie die vergelijkbaar is met die van een werknemer van opdrachtgever.

Conclusie A-G (Hartlief)

Hoewel een met die van werknemers vergelijkbare bescherming van zelfstandige opdrachtnemers in de vorm van een verzekeringsplicht voor schade bij verkeersongevallen niet ondenkbaar is, zou zij bij de huidige stand van de wetgeving, zonder vergaande rechtsvormende inspanningen van de Hoge Raad niet mogelijk zijn. De Hoge Raad zou daartoe niet moeten overgaan gelet op de boodschap van de arresten van 11 november 2011 (TNT-post en Rooyse Wissel) ten aanzien van het bereik van de artikel 7:611 BW-verzekeringsplicht (‘tot hier en niet verder’) en op de omstandigheid dat de positie van zelfstandig ondernemers (al of niet zzp’er), ook waar het de bescherming tegen arbeidsongeschiktheid betreft, op dit moment nadrukkelijk de aandacht van de politiek heeft. De centrale vraag (‘Rust op de opdrachtgever een verzekeringsplicht voor verkeersongevallen, indien een door hem ingeschakelde zelfstandig ondernemer binnen het bereik van artikel 7:658 lid 4 BW valt?’) moet daarom naar huidig recht ontkennend worden beantwoord. Het kabinet zit daarbij al langer op het spoor van de invoering van een verplichte en betaalbare arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen. Uit de recente reactie van het kabinet op de Commissie Regulering van Werk en op het WRR-rapport ‘Het betere werk’ blijkt dat de verdere uitwerking van deze plannen een van de acties in de komende tijd is die de positie van de zelfstandige raken. Bij deze stand van zaken zou het ongewenst zijn dat de Hoge Raad, tegen de achtergrond van artikel 7:658 lid 4 BW, in de verhouding opdrachtgever-opdrachtnemer een verzekeringsplicht voor verkeersongevallen zou aannemen, vergelijkbaar met die van de werkgever jegens zijn werknemers ex artikel 7:611 BW.

Oordeel

De Hoge Raad oordeelt als volgt. De Hoge Raad heeft de klachten over het arrest van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van dat arrest. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).