Rechtspraak
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Arnhem), 30 november 2021
ECLI:NL:GHARL:2021:11029
Feiten
Mahevia S.A. is een in Luxemburg gevestigde onderneming die overeenkomsten van opdrachten sluit met opdrachtgevers in diverse EU-landen. Daarbij verbindt zij zich tot het uitvoeren van arbeid ten behoeve van de verwerking van vlees en vleesproducten. Ter uitvoering van deze overeenkomsten van opdracht stelt zij werknemers van verschillende nationaliteiten tewerk in de versvlees- en vleesbewerkende industrie. Met een deel van haar in Nederland werkende werknemers heeft zij een arbeidsovereenkomst naar Nederlands recht gesloten. Met een ander deel van de werknemers heeft Mahevia een arbeidsovereenkomst naar Luxemburgs recht gesloten. Voor die werknemers beschikt zij over een zogeheten A1-verklaring. Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor Vlees, Vleeswaren, Gemaksvoeding en Pluimveevlees (VLEP) is een bedrijfstakpensioenfonds in de zin van de Wet Bpf 2000. Deelneming in VLEP is in 2013 verplicht gesteld. Onder de werkingssfeer van het Verplichtstellingsbesluit vallen onder meer werknemers die in dienst zijn van inleenbedrijven, die in de regel voor meer dan 50% van de totale loonsom op basis van een overeenkomst van opdracht of van aanneming van werk arbeid laten verrichten binnen ondernemingen in de versvlees- en vleesbewerkende industrie. Het gaat in deze zaak om de vraag of Mahevia in de periode 2013 tot 2017 ten aanzien van de groep werknemers die zij naar Luxemburgs recht in dienst heeft, valt onder de werkingssfeer van het Verplichtstellingsbesluit. VLEP vindt van wel en heeft premienota’s aan Mahevia gestuurd. Mahevia vindt van niet en heeft de premienota’s onbetaald gelaten. VLEP heeft daarop een dwangbevel tegen Mahevia uitgevaardigd. Mahevia is tegen de tenuitvoerlegging daarvan in verzet gekomen en vordert (onder meer) dat dit verzet gegrond wordt verklaard. De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen. De vorderingen in reconventie van VLEP, onder meer tot betaling van hetgeen bij dwangbevel werd ingevorderd en tot aanmelding van haar werknemers bij VLEP, zijn gedeeltelijk toegewezen. Mahevia heeft hoger beroep ingesteld.
Oordeel
Het hof oordeelt als volgt.
Geen gebondenheid aan A1-formulieren
Mahevia heeft onder meer aangevoerd dat zij voor de werknemers waar deze procedure over gaat, over een A1-formulier beschikt, dat die werknemers onder het socialezekerheidsregime van Luxemburg vallen, dat Mahevia voor hen pensioenpremies afdraagt in Luxemburg en dat zij dus, als zij onder de werkingssfeer van het Verplichtstellingsbesluit zou vallen, dubbel pensioenpremies zou moeten afdragen. Dit laatste is volgens Mahevia in strijd met de Coördinatieverordening. Het hof volgt Mahevia hierin niet. De uit het Verplichtstellingsbesluit voortvloeiende uitkering van aanvullend pensioen valt, anders dan Mahevia betoogt, niet onder de Coördinatieverordening. Dit betekent dat de aan de werknemers van Mahevia afgegeven A1-formulieren daarop geen betrekking hebben. Die formulieren zien slechts op sociale zekerheid in de zin van de Coördinatieverordening en het hof is daaraan bij de beoordeling van de aanvullende pensioenverzekering niet gebonden.
Toepasselijk recht
De arbeidsovereenkomsten van de werknemers bevatten een rechtskeuze voor Luxemburgs recht (art. 8 lid 1 Rome I). Vervolgens kijkt het hof naar lid 2 van artikel 8 Rome I. Volgens Mahevia is het gewoonlijk werkland Luxemburg en worden haar werknemers vanuit Luxemburg tijdelijk gedetacheerd in Nederland. Volgens VLEP is Nederland het gewoonlijk werkland. Het hof overweegt dat in dit geval vaststaat dat de werkzaamheden door de werknemers van Mahevia zijn verricht (in slachthuizen) in Nederland. De criteria uit het arrest Koelzsch van het Hof van Justitie hebben in deze zaak dan ook geen betekenis. De werknemers kregen instructies van leidinggevenden van Mahevia op het werk, in Nederland dus. Ook als ze door Mahevia vanuit Luxemburg materialen ter beschikking gesteld kregen, zoals Mahevia stelt, waren dit materialen om te gebruiken voor het werk in Nederland. Dat ze daarnaast, vanwege hun dienstverband met een Luxemburgse werkgever, ook gebonden waren aan het bedrijfsreglement van Mahevia en dat zij de uit de arbeidsovereenkomst voortvloeiende verplichtingen moesten nakomen, maakt niet dat Luxemburg als gewoonlijk werkland heeft te gelden. Het gaat daarbij namelijk niet om prestaties die de arbeidsovereenkomst het meeste kernmerken; de kenmerkende prestatie is het werk bij Nederlandse opdrachtgevers. Het hof concludeert aldus dat Nederland het gewoonlijk werkland is. Er is volgens het hof onvoldoende aanleiding om de uitzonderingsbepaling van artikel 8 lid 4 Rome I (kennelijk nauwere band) toe te passen. De slotsom luidt dat Nederlands recht van toepassing zou zijn als partijen geen rechtskeuze hadden gemaakt en dat de werknemers niet de bescherming kunnen verliezen van het dwingende Nederlandse recht, waartoe de Wet Bpf 2000 en het Verplichtstellingsbesluit behoren.
Werkingssfeer Verplichtstellingsbesluit
Het hof overweegt dat 100% van de werknemers van Mahevia in de betreffende periode in Nederland in de vleesbewerkende industrie werkten, zodat zij voldoet aan het criterium uit het Verplichtstellingsbesluit en zij dus onder de werkingssfeer van het Verplichtstellingsbesluit valt. Voorts oordeelt het hof dat (de vrijstelling van) artikel 97 lid 2 PW toepassing mist, nu Nederland het gewoonlijk werkland is en van detachering vanuit Luxemburg geen sprake is. Het hof komt dan ook niet toe aan een inhoudelijke vergelijking van de Luxemburgse pensioenvoorziening en het aanvullend pensioen van VLEP.
Conclusie
Al met al komt het hof tot de slotsom dat het hoger beroep van Mahevia niet slaagt. Het hof bekrachtigt het vonnis in eerste aanleg en wijst de vorderingen in hoger beroep af.