Naar boven ↑

Rechtspraak

Rechtbank Rotterdam, 9 juli 2021
Het onvolledig inlichten van de Belastingdienst, waardoor aan drie oud-werknemers een naheffingsaanslag en vergrijpboete is opgelegd, levert een toerekenbare tekortkoming van werkgever op. Werkgever wordt veroordeeld tot vergoeding van schade en betaling van smartengeld.

Feiten

Drie werknemers (hierna: werknemers) waren in dienst van Rotterdam Short Sea Terminals B.V. (hierna: RST) en werkten in een commerciële (management)functie. Zij hadden de beschikking over een zakelijke creditcard, die zij zowel zakelijk als privé mochten gebruiken. De privé-uitgaven werden vervolgens verrekend. In 2016 kwam aan het licht dat circa 3,1 miljoen euro frauduleus aan RST is onttrokken. Enkele medewerkers van RST (niet zijnde de bij de onderhavige zaak betrokken werknemers) zijn hiervoor strafrechtelijk veroordeeld. Werknemers zijn op 11 april 2016 op staande voet ontslagen vanwege (betrokkenheid bij) fraude. Nadat de kantonrechter de ontslagen in rechte heeft vernietigd, hebben partijen de arbeidsovereenkomst beëindigd door middel van een vaststellingsovereenkomst. Daarbij werd onder meer een smartengeldvergoeding toegekend en is een rectificatie verspreid onder collega’s. Strafrechtelijke aangiften zijn ingetrokken en beslagen zijn opgeheven. Bij brief van 5 november 2018 ontvingen werknemers ieder een navorderingsaanslag van de Belastingdienst. In deze brief staat dat werknemers in 2013 met de creditcard van RST ‘zonder enige vorm van toestemming van uw (ex-)werkgever, ten laste van RST privé uitgaven gefinancierd’ hebben. De aanslag werd verhoogd met een vergrijpboete van 50%. Werknemers hebben inhoudelijk verweer gevoerd tegen de naheffingsaanslagen en vergrijpboetes en zijn – kort gezegd – in het gelijk gesteld. De Belastingdienst heeft de navorderingsaanslagen vernietigd. Werknemers vorderen thans veroordeling van RST tot betaling van € 11.089 voor iedere werknemer ter zake van procedurekosten tegen de Belastingdienst en buitengerechtelijke kosten, € 5000 aan smartengeld voor ieder van werknemers en vergoeding van de werkelijke proceskosten voor deze procedure.

Oordeel

De kantonrechter oordeelt als volgt.

Toerekenbare tekortkoming RST

Na het geschil over het onterechte ontslag op staande voet mochten werknemers van RST verwachten dat zij zich als goed (oud-)werkgeefster zou gedragen door de Belastingdienst volledig in te lichten. Dat betekent dat RST de Belastingdienst had moeten inlichten over het feit dat werknemers de creditcard mochten gebruiken voor privé-uitgaven, over de procedure voor het controleren en accorderen van creditcarduitgaven door de directie en financiële administratie, over het systeem met de voorschottenkaart en het feit dat privé-uitgaven daarmee niet werden verwerkt via de salarisadministratie en over de uitkomst van de arbeidszaak, waaronder de vaststellingsovereenkomst en de rectificatie. Vast staat dat de Belastingdienst van voornoemde informatie niet op de hoogte was. De gebrekkige informatievoorziening is aan te merken als een tekortkoming van RST. RST heeft moeten begrijpen dat de Belastingdienst op basis van de verstrekte gegevens een naheffingsaanslag en vergrijpboete zou opleggen. RST wist dat deze niet op de juiste feiten zou zijn gebaseerd. RST heeft de wettelijke plicht om de Belastingdienst volledig te informeren. Dat heeft zij niet gedaan en dat is haar toe te rekenen.

Schadevergoeding, smartengeld en proceskostenvergoeding

Door het onrechtmatig handelen van RST hebben werknemers kosten moeten maken. Zij hebben immers een advocaat moeten inschakelen om de opgelegde aanslagen en vergrijpboetes aan te vechten. RST dient die kosten te vergoeden. De hoogte van de schadevergoeding en de ter onderbouwing overgelegde specificaties betwist RST niet, zodat de vordering van € 11.089 inclusief btw per werknemer wordt toegewezen. Ook hebben werknemers recht op smartengeld. Door de mededelingen van RST aan de Belastingdienst, zonder daarbij de Belastingdienst volledig in te lichten, heeft RST werknemers feitelijk nogmaals beschuldigd van ernstige (en strafbare) feiten. Het was evident dat de Belastingdienst hierop zou aanhaken en dat de reputatie van werknemers (opnieuw) zou worden geschaad. Werknemers zijn daarmee in hun eer en goede naam geschaad. Ter zake van immateriële schadevergoeding is een vergoeding van € 1000 (netto) aan ieder van werknemers billijk. De mededelingen aan de Belastingdienst zijn gedaan geruime tijd nadat werknemers met een vaststellingsovereenkomst uit dienst zijn gegaan. Van overlap met de eerder betaalde smartengeldvergoeding is dus geen sprake, omdat RST de eer en goede naam van werknemers met haar mededelingen aan de Belastingdienst nogmaals heeft geschaad. De vordering tot volledige proceskostenvergoeding wordt afgewezen. Dat RST overwegend in het ongelijk is gesteld, is onvoldoende om te oordelen dat zij misbruik heeft gemaakt van procesrecht.

  • Instantie: Rechtbank Rotterdam
  • Datum uitspraak: 09-07-2021
  • Zaaknummer: 8814284
  • Nummer: AR-2021-1608
  • Onderwerpen: Overige
  • Trefwoorden: informatieplicht, Belastingdienst, toerekenbare tekortkoming, naheffingsaanslag, schadevergoeding, smartengeld en immateriĆ«le schadevergoeding