Naar boven ↑

Rechtspraak

NetJets/werknemer
Hoge Raad, 18 november 2022
ECLI:NL:HR:2022:1706
‘Home basis’ komt betekenis toe in de zin van Brussel I-bis onafhankelijk of de werkgever of werknemer de plaats bepaalt

Feiten

Werknemer is op 28 november 2018 in dienst getreden bij Netjets als piloot. In de arbeidsovereenkomst is bepaald dat er geen vaste werkplaats is. Verder is bepaald dat werknemer een luchthaven c.q. “gateway” moet selecteren van waaruit hij naar zijn vliegtuig wordt gebracht, om de werkzaamheden uit te voeren. Werknemer vertrekt vanaf de luchthaven Schiphol of met een vliegtuig van Netjets, waarvan hij de piloot is, of hij gaat mee met een lijnvlucht naar een andere luchthaven waar hij met een toestel van Netjets zijn “tour” (dienst van zes dagen achtereen) start. In een brief van 16 oktober 2018 van Netjets aan werknemer met een aanbod voor indiensttreding, staat als gateway EHAM Amsterdam Airport vermeld. Werknemer ontvangt van medewerkers van Netjets in Portugal per e-mail en via een app op zijn iPad instructies voor de vluchten van zijn dienst. Bij brief van 18 mei 2020 heeft Netjets de arbeidsovereenkomst van werknemer per direct beëindigd met betaling van een statutory redundancy pay en een payment in lieu of outstanding notice ter hoogte van drie maandsalarissen. Werknemer heeft in eerste aanleg verzocht om betaling van diverse vergoedingen. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat de plaats van waaruit werknemer gewoonlijk werkte niet kan worden vastgesteld, zodat ex artikel 21 lid 1 sub b onderdeel ii Brussel I-bis Verordening voor de bevoegdheid van de rechter de vestiging van indienstneming bepalend is, namelijk Londen. De kantonrechter heeft zich daarom onbevoegd verklaard om van de verzoeken van werknemer kennis te nemen. Het hof oordeelde anders. NetJets klaagt in de kern genomen dat het hof heeft miskend dat de omstandigheid dat de thuisbasis (de facto) door de piloot wordt bepaald, van (groot) belang is voor het bepalen van ‘de plaats van waaruit de werknemer gewoonlijk werkt’.

Conclusie (A-G Vlas)

Uit het Ryanair-arrest volgt dat de thuisbasis een factor vormt die een belangrijke rol kan spelen bij het bepalen van de plaats van waaruit de werknemer gewoonlijk werkt. Het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) heeft daarbij overwogen, en kennelijk relevant geacht, dat de thuisbasis door de exploitant voor ieder bemanningslid wordt bepaald, en niet door het toeval of door de werknemer. In het onderhavige geval bepaalt de arbeidsovereenkomst tussen de piloot en NetJets dat de piloot de ‘Gateway Airport’ aanwijst, ‘subject to such airport being agreed by the Company’. De Operations Manual vermeldt dat NetJets de ‘home base’ (thuisbasis) aanwijst op basis van de keuze van de piloot voor de ‘Gateway Airport’. Het is dus NetJets en niet de piloot, die verantwoordelijk is voor het aanwijzen van de thuisbasis van de piloot. De Operations Manual sluit op dit punt aan bij norm OPS 1.1090, punt 3.1 van Bijlage III van Verordening nr. 3922/91. Dat NetJets de thuisbasis niet eenzijdig bepaalt en aan de piloot oplegt, maar de aanwijzing van de thuisbasis baseert op de keuze van de werknemer voor de ‘Gateway Airport’, waarmee NetJets heeft ingestemd, maakt naar het oordeel van de advocaat-generaal (A-G) geen verschil. Voor de door NetJets verdedigde opvatting dat het voor de beoordeling of een luchthaven de thuisbasis is in de zin van bijlage III van Verordening nr. 3922/91 van belang is op welke wijze de exploitant de thuisbasis bepaalt, zijn geen aanknopingspunten te vinden in de EU-regelgeving, noch in de rechtspraak van het HvJ EU.

Ten overvloede merkt de A-G nog op dat wanneer zou worden aangenomen dat het begrip ‘thuisbasis’ niet of verminderd relevant is in het geval dat de exploitant de aanwijzing van de thuisbasis de facto aan de werknemer overlaat, hiermee een ontwijkingsstrategie voor de exploitant kan ontstaan. Wanneer de rechter geen of weinig gewicht zou mogen toekennen aan de thuisbasis bij de vaststelling van de plaats van waaruit de werknemer gewoonlijk werkt, zou dat die vaststelling kunnen bemoeilijken. Indien de rechter de plaats van waaruit de werknemer gewoonlijk werkt niet kan vaststellen, kan immers de werknemer zijn vordering slechts aanhangig maken bij de rechter van de plaats waar zich de vestiging bevindt die hem in dienst heeft genomen (art. 21 lid 1 sub b onderdeel ii Verordening Brussel I-bis) of bij de rechter van de lidstaat waar de werkgever woonplaats heeft (art. 21 lid 1 sub a Verordening Brussel I-bis). Door de verantwoordelijkheid voor het aanwijzen van de thuisbasis (de facto) bij de werknemer neer te leggen, zou de werkgever kunnen bewerkstelligen dat de werknemer minder snel een beroep kan doen op artikel 21 lid 1 sub b onderdeel i Verordening Brussel I-bis. Dat is gelet op de doelstelling van de autonome bevoegdheidsbepalingen van afdeling 5 van hoofdstuk II van de Verordening Brussel I-bis, namelijk bescherming van de werknemer, een onwenselijk resultaat.

Oordeel

De Hoge Raad heeft de klachten over de beschikking van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die beschikking. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).