Rechtspraak
Hoge Raad, 18 november 2022
ECLI:NL:HR:2022:1704
Feiten
Werknemer is tot oktober 2016 in dienst geweest van Vereniging Dierenasiel Crailo, streekasiel voor Het Gooi en omstreken (hierna: werkgever). Werknemer is bestuurder van een aantal oorspronkelijk aan werkgever gelieerde vennootschappen. De arbeidsovereenkomst tussen werkgever en werknemer is geëindigd door middel van een beëindigingsovereenkomst. Werknemer vordert dat werkgever wordt veroordeeld tot betaling van uit de beëindigingsovereenkomst voortvloeiende vergoedingen. De kantonrechter heeft de vordering toegewezen. Daarbij heeft de kantonrechter bepaald dat op het aan werknemer te betalen bedrag een gedeelte ter grootte van € 75.000 in mindering mag worden gebracht, omdat deze som al is voldaan doordat deze in mindering is gebracht op de schuldpositie van een vennootschap van werknemer in haar rekening-courantverhouding met werkgever. Het hof heeft dit oordeel bekrachtigd. Met zijn principale cassatieberoep komt werknemer op tegen het oordeel van het hof dat – kort gezegd – het in de administratie van werkgever geboekte bedrag van € 75.000 in mindering moet worden gebracht op de aan werknemer toekomende bedragen uit hoofde van de vaststellingsovereenkomst.
Conclusie A-G Rank- van Berenschot
De klachten berusten op de lezing dat het hof getoetst heeft of voldaan is aan de vereisten voor verrekening in eigenlijke zin (art. 6:127 BW). De A-G meent dat zij falen bij gebrek aan feitelijke grondslag. De kantonrechter heeft geoordeeld dat ‘een deel van [de vordering] al is betaald doordat € 75.000,00 in mindering is gebracht op de rekening-courantschuld van Vepa aan [werkgever]’ (r.o. 4.7), zodat werkgever de aan werknemer toekomende bedragen ‘mag verminderen met de € 75.000,00 die in mindering is gebracht op de rekening courantschuld van Vepa aan [werkgever]’. De term ‘verrekening’ wordt daarbij door de kantonrechter niet gebruikt. Het gaat om een wijze van betaling door werkgever aan werknemer, ánders dan door verrekening in de zin van artikel 6:127 BW. Het verminderen van een rekening-courantschuld zonder overboeking is toegestaan op grond van artikel 6:140 BW.
Oordeel
De Hoge Raad heeft de klachten over het arrest van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van dat arrest. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
Het incidentele beroep, dat is ingesteld onder de voorwaarde dat het middel in het principale beroep tot vernietiging van het arrest van het hof leidt, behoeft gelet op hetgeen hiervoor is overwogen geen behandeling.