Naar boven ↑

Rechtspraak

Helpling/FNV
Hoge Raad, 9 juni 2023
ECLI:NL:HR:2023:887
Procedure Helpling geschorst op grond van artikel 29 Fw.

Feiten

Helpling exploiteerde een online platform waar schoonmakers en huishoudens afspraken kunnen maken over uit te voeren huishoudelijke werkzaamheden. Werknemer heeft via het platform van Helpling werkzaamheden bij huishoudens verricht. Op enig moment heeft hij zich ziekgemeld bij Helpling. Het hof heeft geoordeeld dat de terbeschikkingstelling van schoonmakers aan huishoudens niet incidenteel plaatsvindt, maar geschiedt in het kader van de uitoefening van het bedrijf van Helpling. Aan dat vereiste van artikel 7:690 BW is daarmee voldaan. Bovendien worden de schoonmakers door Helpling ter beschikking gesteld om arbeid bij de huishoudens te verrichten, krachtens een door de huishoudens aan Helpling verstrekte opdracht. De conclusie is dan ook dat de arbeidsrelatie tussen de schoonmaker en Helpling een uitzendovereenkomst vormt in de zin van artikel 7:690 BW. Nadat partijen in cassatie om arrest hadden gevraagd, heeft de rechtbank Amsterdam op 10 januari 2023 het faillissement van Helpling uitgesproken. Aan de orde is wat de gevolgen zijn van de faillietverklaring van Helpling voor het geding in cassatie. Omdat het geding betrekking heeft op rechtsvorderingen die in eerste aanleg zijn ingesteld tegen Helpling, moeten deze gevolgen worden beoordeeld aan de hand van de artikelen 28 en 29 Fw, tenzij die bepalingen ingevolge artikel 30 lid 1 Fw niet van toepassing zijn.

Oordeel

De Hoge Raad oordeelt als volgt. 

Artikel 30 lid 1 Fw bepaalt dat artikel 25 lid 2 Fw en de artikelen 27-29 Fw niet toepasselijk zijn indien voor de faillietverklaring de stukken van het geding tot het geven van een beslissing aan de rechter zijn overgelegd. Het geding in cassatie is pas aan de invloed van partijen onttrokken na het indienen van hun reactie op de conclusie van de advocaat-generaal of bij het verstrijken van de in artikel 44 lid 3 Rv bedoelde termijn daarvoor. Pas dan zijn de stukken van het geding tot het geven van een beslissing in cassatie aan de rechter overgelegd in de zin van artikel 30 lid 1 Fw. Toen het faillissement van Helpling werd uitgesproken, had de advocaat-generaal nog niet geconcludeerd. Het geding was derhalve nog niet aan de invloed van partijen onttrokken, zodat artikel 30 lid 1 Fw niet in de weg staat aan toepassing van de artikelen 28 en 29 Fw.

Artikel 28 Fw bepaalt voor rechtsvorderingen over rechten of verplichtingen die tot de failliete boedel behoren maar niet ter verificatie in het faillissement kunnen worden ingediend, dat de eiser na faillietverklaring van de schuldenaar bevoegd is om schorsing van de procedure te verzoeken teneinde de curator in het geding te roepen. Artikel 29 Fw bepaalt voor rechtsvorderingen die voldoening van verbintenissen uit de boedel ten doel hebben – en die in faillissement slechts door indiening ter verificatie geldend worden gemaakt – dat het geding na faillietverklaring wordt geschorst, om alleen voortgezet te worden indien de verificatie van de vordering wordt betwist.

Heeft een geding behalve op rechtsvorderingen die voldoening van verbintenissen uit de boedel ten doel hebben, ook betrekking op andere rechtsvorderingen die in eerste aanleg tegen de gefailleerde zijn ingesteld, dan hebben die andere rechtsvorderingen voor de toepassing van artikel 25 lid 2 Fw en de artikelen 27-29 Fw geen zelfstandige betekenis indien niet blijkt dat de eisende partij bij die rechtsvorderingen een ander belang heeft dan dat haar eerstbedoelde rechtsvorderingen toewijsbaar zijn. Dat brengt in zo’n geval mee dat het geding ook voor zover het die andere rechtsvorderingen betreft, door het faillissement van rechtswege is geschorst.

Een deel van de rechtsvorderingen van FNV c.s. betreft vorderingen in de zin van artikel 29 Fw. Een ander deel strekt tot verkrijging van verklaringen voor recht en enige geboden tot, onder meer, het staken van activiteiten die volgens FNV c.s. in strijd zijn met de Waadi of de Schoonmaak-cao. Deze rechtsvorderingen hebben als zodanig niet de voldoening van verbintenissen uit de boedel ten doel.

De Hoge Raad zal verstaan dat het geding in cassatie is geschorst voor zover het rechtsvorderingen betreft die voldoening van verbintenissen uit de boedel ten doel hebben. Ten aanzien van deze rechtsvorderingen kan het geding worden voortgezet indien de verificatie van de vorderingen wordt betwist. Partijen hebben naar aanleiding van de conclusie van de advocaat-generaal geen blijk ervan gegeven het geding ten aanzien van de overige rechtsvorderingen (thans) te willen voortzetten. De Hoge Raad heeft het voornemen de zaak ambtshalve door te halen (art. 3.1.17.2 Procesreglement van de Hoge Raad der Nederlanden). Alvorens daartoe over te gaan, zal de Hoge Raad aan partijen de gelegenheid geven zich over dit voornemen uit te laten. Indien een partij voortzetting van het geding ten aanzien van een of meer van deze overige rechtsvorderingen verlangt, dient zij zich mede erover uit te laten in hoeverre bij die rechtsvorderingen een ander belang bestaat, zoals in 3.3.3 bedoeld.