Rechtspraak
Feiten
Werknemer is op 1 januari 2011 in dienst getreden als statutair bestuurder van Multi Cargo Logistics B.V., voorheen handelend onder de naam Distribution Center B.V. (hierna: DCM). In artikel 10 van de arbeidsovereenkomst is een relatiebeding opgenomen. In februari 2017 heeft werknemer zich ziekgemeld. Op 27 juni 2017 hebben partijen met het oog op de beëindiging van het dienstverband een vaststellingsovereenkomst gesloten. Daarin is een (beperkt) concurrentie- en relatiebeding opgenomen. Bij e-mailbericht van 29 juli 2017 heeft de directeur van CJ Logistics aan de indirect aandeelhouder van DCM gevraagd of werknemer in dienst mocht treden bij CJ Logistics. Dit heeft de indirect aandeelhouder van DCM afgewezen. Werknemer heeft vanaf 1 januari 2018 tot 1 juli 2019 werkzaamheden verricht voor CJ Logistics. In eerste aanleg heeft de kantonrechter voor recht verklaard dat werknemer het relatiebeding tweemaal heeft overtreden en heeft hij werknemer veroordeeld tot betaling van € 100.000 ter zake van de op grond van de overtreding van het relatiebeding verbeurde boetes. In hoger beroep heeft het hof dit oordeel vernietigd en overwogen dat geen sprake was van overtreding van relatiebeding en bovendien sprake van rechtsverwerking door uitlatingen van de (voormalig) bestuurder van DCM die met werknemer de vaststellingsovereenkomst heeft gesloten.
Conclusie A-G (Valk)
De A-G concludeert als volgt. Wat het hof overweegt, komt erop neer dat door een directeur/bestuurder van DCM die de vaststellingsovereenkomst heeft ondertekend en bij uitstek met haar inhoud bekend was, bij werknemer het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat hij het relatiebeding niet overtrad door vanaf januari 2018 voor CJ Logistics werkzaamheden te gaan verrichten en dat werknemer bij deze stand van zaken er geen rekening meer mee behoefde te houden dat DCM hem in rechte zou betrekken vanwege het beweerd overtreden van het relatiebeding bestaande uit het verrichten van werkzaamheden voor CJ Logistics vanaf januari 2018. Een beslissing als deze behoort bij uitstek tot het domein van de rechter die over de feiten oordeelt. Dat het oordeel van het hof blijk zou geven van een onjuiste rechtsopvatting kan de A-G niet inzien.
Oordeel
De Hoge Raad heeft de klachten over het arrest van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van dat arrest. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).