Rechtspraak
Hoge Raad, 24 november 2023
ECLI:NL:HR:2023:1622
Feiten
Deliveroo Netherlands B.V. (hierna: Deliveroo) onderhield een digitaal platform waarop onafhankelijke restaurants maaltijden aanbieden die consumenten via dat platform kunnen bestellen. Deliveroo bood aan de aangesloten restaurants een bezorgservice. Deliveroo zorgde er dan voor dat de bestelde maaltijd per fiets bij de consument werd bezorgd. Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de weg (hierna: Bpf Vervoer) is uitvoerder van de pensioenregeling voor de bedrijfstak beroepsvervoer over de weg. Deelneming in Bpf Vervoer is verplicht gesteld bij besluit van 14 april 2014. Bpf Vervoer heeft in eerste aanleg – kort gezegd – een verklaring voor recht gevorderd dat Deliveroo onder de verplichtstelling valt en dientengevolge premie moet betalen ten behoeve van alle werknemers van Deliveroo alsmede veroordeling van Deliveroo tot betaling van ruim € 638.972,98 aan achterstallige premies. Bpf Vervoer stelt hiertoe dat Deliveroo onder de werkingssfeer van de verplichtstelling tot deelneming in het pensioenfonds valt, nu zij goederen (maaltijden) over de weg vervoert en daartoe een vergoeding ontvangt. Het bezorgen van maaltijden betreft de kern van de onderneming van Deliveroo, aldus Bpf Vervoer. De kantonrechter heeft de vordering toegewezen. Het hof heeft dit oordeel bekrachtigd.
Oordeel
De Hoge Raad oordeelt als volgt.
Uitleg werkingssfeerbepaling 'vervoeren van goederen over de weg'
Bij de beoordeling van deze klachten dient het volgende tot uitgangspunt. Het verplichtstellingsbesluit is recht in de zin van artikel 79 RO en moet volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad worden uitgelegd aan de hand van de zogeheten cao-norm. Deze houdt in dat aan een bepaling van een cao een uitleg naar objectieve maatstaven moet worden gegeven, waarbij in beginsel de bewoordingen van die bepaling, gelezen in het licht van de gehele tekst van de cao, van doorslaggevende betekenis zijn, zodat het niet aankomt op de bedoelingen van de partijen die de cao tot stand hebben gebracht, voor zover deze niet uit de daarin opgenomen bepalingen kenbaar zijn, maar op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin de cao is gesteld. Bij deze uitleg kan onder meer acht worden geslagen op de elders in de cao gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden. Ook de bewoordingen van de eventueel bij de cao behorende schriftelijke toelichting moeten bij de uitleg van de cao worden betrokken. Indien de bedoeling van de partijen bij de cao naar objectieve maatstaven volgt uit de cao-bepalingen en de eventueel daarbij behorende schriftelijke toelichting, en dus voor de individuele werknemers en werkgevers die niet bij de totstandkoming van de overeenkomst betrokken zijn geweest, kenbaar is, kan ook daaraan bij de uitleg betekenis worden toegekend. Een en ander geldt op overeenkomstige wijze voor andere regelingen dan een cao die aan de hand van de cao-norm moeten worden uitgelegd.
De kernklacht houdt in dat het hof heeft miskend dat de omschrijving ‘vervoer van goederen over de weg’ in de werkingssfeerbepaling van dat besluit slechts ziet op (gemotoriseerd) beroepsvervoer zoals bedoeld in de Wet wegvervoer goederen (Wwg), althans niet op ongemotoriseerd vervoer van maaltijden zoals door Deliveroo verricht en dat een redelijke, objectieve en systematische uitleg en het onaannemelijke (rechts)gevolg waartoe een taalkundige uitleg leidt, meebrengt dat de bezorgactiviteiten niet onder de verplichtstelling vallen. De Hoge Raad oordeelt als volgt. In een taalkundige uitleg omvat ‘vervoeren van goederen over de weg’ ook maaltijdbezorging per fiets. Uit de omschrijving ‘vervoeren van goederen over de weg’ in het verplichtstellingsbesluit blijkt niet dat het vervoeren met een bepaald (type) voertuig moet plaatsvinden om onder die omschrijving te vallen. Evenmin brengt de taalkundige betekenis van het begrip ‘vervoeren’ mee dat daarvoor een bepaald type vervoersmiddel is aangewezen. In de door het onderdeel bestreden rechtsoverwegingen heeft het hof verder op juiste gronden geoordeeld dat er geen objectieve aanknopingspunten zijn waaruit volgt dat ‘vervoeren van goederen over de weg’ in het verplichtstellingsbesluit slechts zou zien op gemotoriseerd vervoer dan wel beroepsvervoer zoals bedoeld in de Wet wegvervoer goederen. Het hof mocht bij de uitleg van de werkingssfeerbepaling aan de hand van de cao-norm geen acht slaan op de representativiteitsgrondslag en de mogelijk daaruit af te leiden bedoeling van de sociale partners. Een en ander volgt uit het doel van de cao-norm te voorkomen dat een niet kenbare partijbedoeling wordt tegengeworpen aan werkgevers en werknemers die niet bij de totstandkoming van de werkingssfeerbepaling betrokken zijn geweest. Gelet op het voorgaande heeft het hof, door te oordelen dat de activiteiten van Deliveroo onder de werkingssfeerbepaling van het verplichtstellingsbesluit vallen, een juiste uitleg gegeven aan de omschrijving ‘vervoer van goederen over de weg’.
Gebrek aan representativiteit staat niet aan geldigheid verplichtstellingsbesluit in de weg
Indien achteraf bezien de wettelijk vereiste representativiteit bij de totstandkoming van het verplichtstellingsbesluit zou hebben ontbroken, betekent dit in het stelsel van de Wet Bpf 2000 niet dat het verplichtstellingsbesluit jegens Deliveroo buiten toepassing moet blijven.
Geen strijd met EU-recht
Deelneming in Bpf Vervoer is voor het eerst verplicht gesteld bij besluit van de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid van 8 mei 1964 (hierna: het oorspronkelijke verplichtstellingsbesluit). Met het oorspronkelijke verplichtstellingsbesluit is ook goedkeuring verleend aan de statuten en het pensioenreglement van Bpf Vervoer. Grondslag voor de goedkeuring van de statuten en de verplichtstelling waren artikel 4 en 29 van de destijds geldende Pensioen- en spaarfondsenwet (PSW) en artikel 3 lid 1, artikel 4, artikel 5 leden 2 en 3, en artikel 16 van de destijds geldende Wet betreffende verplichte deelneming in een bedrijfspensioenfonds (Wet Bpf 1949). Volgens artikel 4 lid 4 PSW verkreeg een pensioenfonds of spaarfonds rechtspersoonlijkheid door de ministeriële goedkeuring van de statuten en reglementen. Artikel 5 Wet Bpf 1949 stelde eisen aan de statuten en reglementen van het fonds en stelde als voorwaarde voor verplichtstelling dat vertegenwoordigers van werkgevers- en van werknemersvakverenigingen in de betrokken bedrijfstak in het bestuur van het fonds in gelijken getale zitting hebben.
Uit hetgeen hiervoor is vermeld, blijkt dat Bpf vervoer behoort tot de fondsen die door organisaties van werkgevers en werknemers zijn opgericht en hun basis vinden in een cao. Voorts blijkt daaruit dat de oprichting van Bpf Vervoer en de verplichtstelling van de deelneming in dit fonds onlosmakelijk verbonden zijn met de essentiële sociale functie die een dergelijk fonds vervult in het Nederlandse pensioenstelsel en met de wijze waarop de betrokkenheid van werkgevers en werknemers en het toezicht door de overheid op de statuten en reglementen destijds bij het verplichtstellen van deelneming in een bedrijfspensioenfonds waren verzekerd. Gelet hierop valt, mede in het licht van het beperkte partijdebat over deze kwestie, niet in te zien dat de wijze waarop het exclusieve uitvoeringsrecht aan Bpf Vervoer is toegekend in strijd is met het vrij verkeer van dienstverlening. Deliveroo heeft aangevoerd dat niet alleen het eerste verplichtstellingsbesluit moet worden beoordeeld, op de grond dat de verplichtstelling tot deelneming in Bpf Vervoer een aantal malen bij ministerieel besluit is gewijzigd. Dat betoog kan niet slagen. Het ging bij deze wijzigingen om beperkte veranderingen in de werkingssfeer van de verplichtstelling, waarbij in de positie van Bpf Vervoer als voor de sector verplicht aangewezen pensioenfonds geen verandering werd en behoefde te worden gebracht.