Naar boven ↑

Rechtspraak

Rechtbank Gelderland, 29 november 2023
Werkgeefster komt geen beroep toe op studiekostenbeding, nu dit beding enkel iets zegt over verplichte periodieke her- en bijscholingsverplichtingen en niet over andere cursussen, waarvan hier sprake is. Van ongerechtvaardigde verrijking van werknemer is geen sprake.

Feiten

Werknemer is op 18 juni 2018 in dienst getreden bij werkgeefster in de functie van chauffeur voor 40 uur per week. Op de arbeidsovereenkomst is de cao beroepsgoederenvervoer van toepassing. In de arbeidsovereenkomst is een studiekostenbeding opgenomen, waarin is bepaald dat werknemer verplicht is om op verzoek van werkgeefster periodieke her- en bijscholingscursussen te volgen, dat de kosten daarvoor door werkgeefster worden gedragen en dat werknemer, indien hij de arbeidsovereenkomst beëindigt, de kosten (al dan niet gedeeltelijk) zal moeten terugbetalen. Werknemer heeft tijdens zijn dienstverband het C-rijbewijs en later ook het CE-rijbewijs gehaald. Op enig moment heeft werknemer de arbeidsovereenkomst opgezegd per 28 februari 2023. Werkgeefster heeft werknemer vervolgens een factuur gestuurd voor door haar gemaakte kosten in verband met het behalen van het rijbewijs C en CE. Werknemer heeft de factuur voldaan. Werknemer vordert thans een verklaring voor recht dat hij de factuur onverschuldigd heeft betaald alsmede veroordeling van werkgeefster tot (terug)betaling van een bedrag van € 8702,77 ten titel van onverschuldigd betaalde studiekosten.

Oordeel

Nietigheid studiekostenbeding

Naar het oordeel van de kantonrechter behoort de opleiding tot vrachtwagenchauffeur (rijbewijs C en CE) niet tot scholing die noodzakelijk is voor de uitoefening van de functie van werknemer. Werknemer heeft immers niet (gemotiveerd) betwist dat hij bij werkgeefster in dienst is getreden in de functie van chauffeur voor pakketdiensten. Daarvoor was het behalen van een vrachtwagenrijbewijs C en CE niet noodzakelijk. Op grond van het voorgaande valt de opleiding niet onder de verplichte scholing als bedoeld in artikel 7:611a lid 2 BW en is van nietigheid ex artikel 7:611a lid 4 BW geen sprake. Het stond partijen vrij een studiekostenbeding overeen te komen.

Vergoeding studiekosten

De kantonrechter is echter van oordeel dat werkgeefster geen beroep toekomt op het studiekostenbeding. Het had op de weg van werkgeefster gelegen om het beding duidelijk te formuleren. Weliswaar is werknemer, toen hij zijn wens om de opleiding te gaan volgen kenbaar maakte, mondeling geattendeerd op het beding (dat niet op deze situatie van toepassing was), maar er zijn geen duidelijke afspraken gemaakt en op schrift gesteld. Naar het oordeel van de kantonrechter ziet de onderhavige situatie niet op het studiekostenbeding uit de arbeidsovereenkomst. dat beding zegt immers enkel iets over de verplichte periodieke her- en bijscholingsverplichtingen en niet over andere cursussen en/of opleidingen, waarvan hier sprake is. Dat de cursus, zoals werkgeefster aanvoert, enkel werknemer ten goede kwam, is voorts niet aannemelijk; zij wilde hem immers inzetten op ritten op de vrachtwagen naar Italië, waarvan zij zou profiteren. Werkgeefster komt, gelet op al het voorgaande en nu zij niet heeft voldaan aan de vereisten, geen beroep toe op het beding. Ook van ongerechtvaardigde verrijking van werknemer is naar het oordeel van de kantonrechter geen sprake. Werkgeefster heeft als goed werkgever geïnvesteerd in de ontwikkeling van haar werknemer. Dat deze vlak na het behalen van zijn rijvaardigheidsbewijs opzegde, is onaangenaam voor werkgeefster, maar ze had deze gevolgen kunnen voorkomen door duidelijkheid te scheppen. De verklaring voor recht wordt toegewezen en werkgeefster wordt veroordeeld het bedrag van € 8702,77 aan werknemer terug te betalen.

  • Instantie: Rechtbank Gelderland
  • Datum uitspraak: 29-11-2023
  • Zaaknummer: 10527709
  • Nummer: AR-2023-1469
  • Onderwerpen: Studiekosten
  • Trefwoorden: studiekostenbeding, verplichte scholing, onverschuldigde betaling en ongerechtvaardigde verrijking