Naar boven ↑

Rechtspraak

Helpling/FNV
Hoge Raad, 12 januari 2024
ECLI:NL:HR:2024:23
FNV/Helpling mag doorgaan met betrekking tot de vraag of sprake is van een arbeidsovereenkomst of uitzendovereenkomst en strijdigheid met 9 Waadi.

Feiten

(Vervolg op AR 2023-0720). Helpling exploiteerde een online platform waar schoonmakers en huishoudens afspraken kunnen maken over uit te voeren huishoudelijke werkzaamheden. Werknemer heeft via het platform van Helpling werkzaamheden bij huishoudens verricht. Op enig moment heeft hij zich ziekgemeld bij Helpling. Het hof heeft geoordeeld dat de terbeschikkingstelling van schoonmakers aan huishoudens niet incidenteel plaatsvindt, maar geschiedt in het kader van de uitoefening van het bedrijf van Helpling. Aan dat vereiste van artikel 7:690 BW is daarmee voldaan. Bovendien worden de schoonmakers door Helpling ter beschikking gesteld om arbeid bij de huishoudens te verrichten, krachtens een door de huishoudens aan Helpling verstrekte opdracht. De conclusie is dan ook dat de arbeidsrelatie tussen de schoonmaker en Helpling een uitzendovereenkomst vormt in de zin van artikel 7:690 BW. Nadat partijen in cassatie om arrest hadden gevraagd, heeft de rechtbank Amsterdam op 10 januari 2023 het faillissement van Helpling uitgesproken. Aan de orde is wat de gevolgen zijn van de faillietverklaring van Helpling voor het geding in cassatie. Omdat het geding betrekking heeft op rechtsvorderingen die in eerste aanleg zijn ingesteld tegen Helpling, moeten deze gevolgen worden beoordeeld aan de hand van de artikelen 28 en 29 Fw, tenzij die bepalingen ingevolge artikel 30 lid 1 Fw niet van toepassing zijn. In het tussenarrest van 9 juni 2023 heeft de Hoge Raad verstaan dat het geding in cassatie is geschorst, voor zover het rechtsvorderingen betreft die voldoening van verbintenissen uit de boedel ten doel hebben, en partijen gelegenheid gegeven zich uit te laten over het voornemen de zaak ambtshalve door te halen. Daarbij is overwogen dat indien een partij voortzetting van het geding ten aanzien van een of meer van de overige rechtsvorderingen verlangt, zij zich mede erover dient uit te laten in hoeverre bij die rechtsvorderingen een ander belang bestaat dan dat haar rechtsvorderingen die voldoening van verbintenissen uit de boedel ten doel hebben, toewijsbaar zijn.

Oordeel

De Hoge Raad oordeelt als volgt. FNV c.s. verlangen voortzetting van de procedure met betrekking tot de volgende in r.o. 2.2 van het tussenarrest van 9 juni 2023 bedoelde rechtsvorderingen:
1. te verklaren voor recht dat tussen schoonmakers enerzijds en Helpling anderzijds een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 BW bestaat;
2. te verklaren voor recht dat tussen schoonmaakster en Helpling een uitzendovereenkomst in de zin van artikel 7:690 BW bestaat;
3. te verklaren voor recht dat Helpling handelt in strijd met het verbod arbeidskrachten ter beschikking te stellen zonder registratie in het handelsregister op grond van art. 7a lid 1 Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (hierna: Waadi);
4. te verklaren voor recht dat Helpling in strijd met artikel 9 Waadi aan schoonmaakster een financiële tegenprestatie vraagt voor haar uitzendwerkactiviteiten;
10. te verklaren voor recht dat op de rechtsverhouding tussen schoonmaakster en andere schoonmakers enerzijds en Helpling anderzijds de Schoonmaak-cao van toepassing is;
18. te verklaren voor recht dat het gebruik van algemene voorwaarden om een arbeidsovereenkomst tot stand te brengen in strijd is met het dwingende karakter van het arbeidsrecht en/of artikel 6:245 BW dan wel artikel 6:233 onder a BW en/of onrechtmatig is jegens de schoonmakers;
24. te verklaren voor recht dat Helpling ten onrechte heeft nagelaten schoonmaakster te wijzen op haar rechten uit de regeling Dienstverlening aan huis.

Van de hiervoor onder 1, 2 en 4 bedoelde rechtsvorderingen is gebleken dat FNV c.s. daarbij een ander belang heeft dan dat hun rechtsvorderingen die voldoening van verbintenissen uit de boedel ten doel hebben, toewijsbaar zijn. Dit is niet het geval bij de overige hiervoor bedoelde rechtsvorderingen. In dit verband komt niet in aanmerking het door FNV c.s. genoemde ‘bijkomende’ belang dat de Hoge Raad duidelijkheid geeft over de wijze waarop driehoeksrelaties met werkplatformen juridisch moeten worden beoordeeld.