Naar boven ↑

Rechtspraak

Werkgever mag met beroep op artikel 6 EVRM en Handvestgrondrecht inzagerecht (art. 15 AVG) weigeren dat betrekking heeft op adviesaanvraag aan derden over arbeidsgeschil met werkneemster. De omstandigheid dat het arbeidsgeschil met werkneemster reeds is beëindigd door middel van een buiten rechte gesloten vaststellingsovereenkomst, maakt dat niet anders.

Feiten

Werkneemster was in dienst van de rechtbank Noord-Holland. Op enig moment is zij arbeidsongeschikt geraakt en is tussen haar en de rechtbank een arbeidsgeschil ontstaan. De rechtbank heeft advies gevraagd aan de Raad voor de rechtspraak (hierna: Rvdr) over het arbeidsgeschil en de Rvdr heeft de rechtbank daarover geadviseerd. De arbeidsovereenkomst is na mediation beëindigd door middel van een vaststellingsovereenkomst. Werkneemster heeft vervolgens verzocht om inzage in haar persoonsgegevens (hierna: het inzageverzoek). Dit is zowel door de rechtbank als het hof geweigerd. Het hof overwoog onder meer dat de rechtbank in vrijheid en beslotenheid een standpunt moet kunnen bepalen in overleg met de Rvdr. De weigering om inzage te verlenen is ook evenredig, omdat omgekeerd de rechtbank Noord-Holland niet het recht heeft op inzage in de totstandkoming en standpuntbepaling aan de zijde van werkneemster. Een eenzijdig recht op inzage zou in belangrijke mate afdoen aan het ook door artikel 6 lid 1 EVRM beschermde en zwaarwegende beginsel van “equality of arms”.

Oordeel

De Hoge Raad oordeelt als volgt. 

Werkgever mag inzagerecht (art. 15 AVG) weigeren dat betrekking heeft op adviesaanvraag aan derden over arbeidsgeschil met werkneemster. De omstandigheid dat het arbeidsgeschil met werkneemster reeds is beëindigd door middel van een buiten rechte gesloten vaststellingsovereenkomst, maakt dat niet anders.

De wetgever heeft met (onder meer) artikel 41 UAVG invulling gegeven aan de ruimte die artikel 23 AVG biedt om de reikwijdte van bepaalde verplichtingen en rechten die gelden op grond van de AVG, waaronder het inzagerecht van artikel 15 AVG, te beperken. Artikel 41 lid 1 UAVG bepaalt dat de verwerkingsverantwoordelijke deze rechten en verplichtingen buiten toepassing kan laten voor zover dat noodzakelijk en evenredig is ter waarborging van de onder a tot en met j genoemde generieke belangen, waaronder de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen (onder i). De wetgever heeft met deze algemene regeling beoogd de verwerkingsverantwoordelijke de mogelijkheid te bieden om in individuele gevallen af te wijken van de rechten die gelden op grond van de AVG, indien dit strikt noodzakelijk is met het oog op de in artikel 23 lid 1 AVG genoemde belangen en dit op proportionele wijze gebeurt. Artikel 41 UAVG vergt derhalve een afweging in een concreet geval tussen enerzijds het inzagerecht van de betrokkene en anderzijds het aan de orde zijnde generieke belang. Dit betekent dat in geval van strijdigheid tussen enerzijds de uitoefening van het inzagerecht en anderzijds de rechten of vrijheden van anderen de betrokken rechten tegen elkaar moeten worden afgewogen. Voor zover mogelijk moet ervoor worden gekozen de persoonsgegevens te verstrekken op een wijze die geen afbreuk doet aan die rechten of vrijheden.

Tot de te beschermen rechten en vrijheden van anderen als bedoeld in artikel 23 lid 1 aanhef en onder i AVG behoort het door artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie gewaarborgde recht om zich te laten adviseren ter bepaling van het eigen standpunt in een geschil en ter voorbereiding van de verdediging tegen of het instellen van een rechtsvordering of verzoek.

Op grond van artikel 41 UAVG was het aan het gerechtsbestuur van de rechtbank Noord-Holland als verwerkingsverantwoordelijke om, naar aanleiding van het inzageverzoek van werkneemster, af te wegen of en, zo ja, in hoeverre het met het oog op de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen noodzakelijk is om een uitzondering te maken op het aan haar toekomende recht op inzage in de verwerkte persoonsgegevens in de adviesaanvraag aan en het advies van de Rvdr. Het hof heeft de door dat gerechtsbestuur gemaakte afweging in r.o. 23 en 24 volledig getoetst, door zelf af te wegen of het noodzakelijk en evenredig is om werkneemster inzage in deze persoonsgegevens te ontzeggen. Het hof heeft bij die afweging in r.o. 22 – in cassatie onbestreden – tot uitgangspunt genomen dat onder ‘anderen’ in de zin van artikel 23 lid 1 aanhef en onder i AVG in verbinding met artikel 41 lid 1 aanhef en onder i UAVG ook de verwerkingsverantwoordelijke dient te worden verstaan, zodat dit in cassatie uitgangspunt is.

Voorts staat in cassatie als onbestreden vast dat, zoals ligt besloten in r.o. 23.4, het inzageverzoek van werkneemster specifiek ziet op de in de adviesaanvraag en het advies opgenomen waarderingen en beoordelingen van de feiten en omstandigheden die in het arbeidsgeschil aan de orde zijn en niet op andere persoonsgegevens die in deze stukken zijn vermeld, zoals NAW-gegevens.

Het oordeel van het hof komt erop neer dat het gerechtsbestuur van de rechtbank Noord-Holland het recht heeft om dit inzageverzoek af te wijzen, omdat afwijzing noodzakelijk en evenredig is met het oog op de bescherming van het zwaarwegende belang van de rechtbank Noord-Holland om in vrijheid en beslotenheid haar standpunt in het arbeidsgeschil met werkneemster te bepalen en de verdediging tegen of het instellen van een rechtsvordering of verzoek voor te bereiden. Dit oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk. De omstandigheid dat het arbeidsgeschil met werkneemster reeds is beëindigd door middel van een buiten rechte gesloten vaststellingsovereenkomst, maakt dat niet anders. Zoals het hof in r.o. 23.3 terecht heeft overwogen, kan een vrije en ongestoorde gedachtewisseling ook in het gedrang komen indien een partij er vooraf rekening mee moet houden dat zij haar wederpartij na afloop van het geschil inzage moet verschaffen in de gedachtewisseling die ten grondslag heeft gelegen aan het innemen van haar standpunt in dit geschil.