Naar boven ↑

Rechtspraak

Werkneemster is in 1991 in dienst getreden bij Koçbank A.Ş., gevestigd te Istanbul, Turkije. Koçbank A.Ş. heeft haar met ingang van 1 juni 2002 bij haar Nederlandse dochtermaatschappij Koçbank Nederland N.V. (thans geheten: Yapi Kredi) gedetacheerd. In het kader van deze detachering is naast de bestaande arbeidsovereenkomst met Koçbank A.Ş. een tweede overeenkomst gesloten met Yapi Kredi met daarin aanvullende arbeidsvoorwaarden (met name op het gebied van fiscaliteiten). De detachering is met ingang van 1 maart 2004 door Yapi Kredi en Koçbank A.Ş. beëindigd. Werkneemster - die inmiddels met een Nederlandse man was getrouwd - heeft ná 29 februari 2004 geen functie bij Koçbank A.Ş. in Turkije aanvaard en is in Nederland blijven wonen. Werkneemster stelt zich op het standpunt dat Yapi Kredi op grond van de toepasselijke cao gehouden was voor werkneemster pensioenvoorzieningen te treffen, hetgeen niet heeft plaatsgevonden. Zij vordert veroordeling van Yapi Kredi gevorderd tot afstorting bij de pensioenverzekeraar van een bedrag dat noodzakelijk is om het door werkneemster tijdens het diensverband opgebouwde pensioen in te kopen. Volgens Yapi Kredi is werkneemster niet te beschouwen als ‘werknemer’ in de zin van de cao omdat zij niet in dienst was van Yapi Kredi en geen standplaats had in Nederland. De kantonrechter heeft de vordering van werkneemster toegewezen. Niet in geschil is dat tijdens de uitzending van werkneemster naar Yapi Kredi de arbeidsovereenkomst met Koçbank A.Ş. is blijven bestaan. Partijen strijden over het antwoord op de vraag of (daarnaast) in het tijdvak van 1 juni 2002 tot en met 29 februari 2004 tussen Yapi Kredi en Davuto?lu een arbeidsovereenkomst heeft bestaan - en zo ja -, of daarop de cao van toepassing is.

Het hof oordeelt als volgt. Voor de vaststelling van het toepasselijke recht is - nu partijen geen rechtskeuze hebben gemaakt - beslissend waar werkneemster vanaf 1 juni 2002 de overeengekomen arbeid gewoonlijk heeft verricht. Vast staat dat werkneemster vanaf 1 juni 2002 haar werkzaamheden in Nederland heeft verricht (bij en ten behoeve van Yapi Kredi), in Nederland haar instructies ontving en ook in Nederland haar loon heeft ontvangen. Haar arbeidsverrichting kan voorts niet als een tijdelijke tewerkstelling in Nederland worden aangemerkt, nu partijen bij de uitzending (blijkens de brief van Koçbank A.Ş. van 15 mei 2002) uitgingen van detachering voor de duur van drie jaren en nu de detachering feitelijk ook langer dan één jaar heeft geduurd. Uit artikel 6 lid 2, aanhef en onder a EVO volgt dan dat Nederlands recht van toepassing is (geworden) op de arbeidsverhouding van werkneemster. Naar Nederlands recht geldt bij de beantwoording van de vraag op grond van welke (feitelijke of rechts-)verhouding werkzaamheden tegen betaling worden verricht het wettelijke vermoeden van een arbeidsovereenkomst dat is vastgelegd in artikel 7:610a BW. Yapi Kredi heeft ter weerlegging van dit rechtsvermoeden aangevoerd a) dat partijen bij de uitzending van werkneemster niet het sluiten van een (afzonderlijke) arbeidsovereenkomst met Yapi Kredi voor ogen heeft gestaan en b) dat partijen ook niet feitelijk uitvoering aan een arbeidsovereenkomst hebben gegeven, maar aan een detachering binnen concernverband. Naar het oordeel van het hof mocht werkneemster niet uit de afspraken in zake fiscale voordelen naar Nederlands recht afleiden dat tussen haar en Yapi Kredi een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen. Ook de feitelijke uitvoering noopt niet tot het oordeel dat sprake is van een arbeidsovereenkomst. Dat Yapi Kredi instructies aan werkneemster kon geven past evengoed bij een concerndetachering. 4.12.

Yapi Kredi heeft het rechtsvermoeden van artikel 7:610a BW weerlegd. Het bestaan van een arbeidsovereenkomst van werkneemster met Yapi Kredi is niet komen vast te staan. Volgt vernietiging vonnis kantonrechter.

  • Nummer: AR-2009-0450
  • Onderwerpen: Overige
  • Trefwoorden: IPR, EVO, Arbeidsovereenkomst, Weerlegging rechtsvermoeden, Partijbedoeling, Feitelijke uitvoering en Pensioen