Rechtspraak
Rechtbank Den Haag (Locatie 's-Gravenhage), 31 december 2009
ECLI:NL:RBSGR:2009:BK8075
Werkgeversvereniging Postverspreiders Nederland c.s./Staat der Nederlanden (Ministerie van Economische Zaken)
Bij de op 1 april 2009 in werking getreden Postwet 2009 (Wet van 25 maart 2009, Stb. 30 maart 2009) is de Nederlandse markt voor geadresseerde post geheel geliberaliseerd. In deze wet zijn in het kader van de liberalisering van de postmarkt bepaalde voorwaarden aan postvervoerbedrijven gesteld. Met betrekking tot arbeidsvoorwaarden bepaalt artikel 8 van deze wet dat bij algemene maatregel van bestuur (AMvB) kunnen voorschriften worden gesteld over in acht te nemen arbeidsvoorwaarden indien:
a. tegen sociaal onaanvaardbare arbeidsvoorwaarden arbeid wordt verricht,
b. er sprake is van een tijdelijk zich tot de postsector beperkend probleem, en
c. voor zover het probleem niet kan worden opgelost door aanpassing van algemeen geldende voorschriften of bij overeenkomst tussen de desbetreffende werkgever en vertegenwoordigers van werknemersorganisaties.
Bij AMvB van 6 oktober 2009 heeft de Staatssecretaris de verplichting opgelegd aan alle postbedrijven om binnen 3,5 jaar ten minste 80% van de postverspreiders op basis van een arbeidsovereenkomst werkzaam te laten zijn. In de toelichting op dit besluit staat opgenomen dat het laten verrichten van postwerkzaamheden op basis van een overeenkomst van opdracht veelal tot sociaal onaanvaardbare gevolgen leidt en derhalve moet worden vermeden. Werkgeversvereniging Postverspreiders Nederland (WPN), Deutsche Post en Sandd zijn postbedrijven die zich onder meer richten op de bezorging van geadresseerd drukwerk in Nederland. Het grootste deel van de postbezorgers bij Deutsche Post en Sandd is thans werkzaam op basis van een overeenkomst van opdracht. Gezamenlijk vorderen zij onverbindend verklaring van de AMvB, omdat deze in strijd is met artikel 8 Postwet en in strijd is met artikel 7:610 BW. Voorts wordt het recht op collectief onderhandelen ondermijnd. Ten slotte is de AMvB in strijd met primair en secundair EU-recht.
De voorzieningenrechter oordeelt als volgt. In het oog springt dat in 2008 tussen WPN en een aantal werknemersorganisaties een collectieve arbeidsovereenkomst (CAO) is afgesloten die geldt voor de periode van 1 april 2009 tot en met 30 september 2012. Ter zitting hebben eiseressen betoogd dat indien er bij de Staat de vrees bestaat dat één van bij die CAO betrokken partijen zich aan de CAO-bepalingen zou willen onttrekken door deze op te zeggen, gedaagde een 'stok achter de deur' kan vinden in een algemeen verbindendverklaring (avv) van die CAO. In dat verband hebben eiseressen verklaard dat een verzoek tot avv door bedoelde partijen is ingediend. Partijen zijn het erover eens dat de in artikel 8 van de Postwet vermelde voorwaarden cumulatief zijn zodat voor het stellen van voorschriften bij AMvB aan alle drie in dit artikel geformuleerde voorwaarden moet zijn voldaan. Tussen partijen is evenmin in geschil dat de lat voor ingrijpen op basis van artikel 8 van de Postwet hoog ligt. De Staat heeft als specifiek verweer met betrekking tot de CAO aangevoerd dat het door de CAO-partijen beoogde ingroeimodel niet in deze CAO is opgenomen. Geoordeeld wordt dat de Staat op dit punt gelijk heeft voor zover het een volledig ingevuld model betreft. Volgens de Staat heeft dit tot gevolg dat het ingroeimodel niet vastligt en dat de CAO-partijen elkaar niet kunnen aanspreken op de naleving ervan. In de visie van de Staat was daarom het Besluit noodzakelijk. De Staat gaat er met deze conclusie echter aan voorbij dat artikel 8 sub c van de Postwet slechts gewag maakt van een probleem (in de arbeidsvoorwaarden) dat niet kan worden opgelost door aanpassing van algemeen geldende voorschriften of bij overeenkomst tussen de desbetreffende werkgever en vertegenwoordigers van werknemersorganisaties. Daarbij is van belang dat de Staat en de CAO-partijen het erover eens zijn dat op basis van de huidige afspraken tussen betrokken partijen drieënhalf jaar na de liberalisering tegen sociaal aanvaardbare arbeidsvoorwaarden arbeid wordt verricht. Daarmee is het in artikel 8 sub c bedoelde 'probleem' in principe opgelost. Naar voorlopig oordeel noopt artikel 8 sub c er niet toe dat de daar vermelde overeenkomst op een wijze moet worden ingevuld die de Staat welgevallig is. Het is aan werkgevers en werknemers om de overeenkomst die zij met elkaar sluiten zelf gestalte te geven, mits het beoogde doel: sociaal aanvaardbare arbeidsvoorwaarden, bereikt wordt.
De Staat heeft voorts aangevoerd dat de CAO opzegbaar is en slechts ziet op de periode van 1 april 2009 tot en met 30 september 2012, alsmede dat een avv een beperkte werkingsduur heeft van ten hoogste twee jaar. Ook op dit punt gaat de Staat er aan voorbij dat in artikel 8 sub c van de Postwet daarover geen bepalingen zijn opgenomen. In dat artikel valt niets te lezen over een bepaalde werkingsduur of nadere vereisten in geval de CAO wordt opgezegd, noch over maatregelen in verband met de beperkte werkingsduur van de avv. Artikel 8 sub c van de Postwet duidt op vertrouwen in de sociale partners zelf, hetgeen in het kader van de beoogde liberalisering van de postmarkt ook verklaarbaar is. Indien op een gegeven moment geen sprake meer zou zijn van het oplossen van een probleem ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden door middel van een avv of een overeenkomst tussen werkgevers en werknemers, bijvoorbeeld indien duidelijk is dat de beoogde doelstelling van het verrichten van arbeid tegen sociaal aanvaardbare arbeidsvoorwaarden niet gehaald zal worden, dan staat het de Staat alsnog vrij, mits voldaan aan de overige voorwaarden genoemd in artikel 8 van de Postwet, om voorschriften te stellen bij AMvB.
Geoordeeld wordt dat uit het niet voldoen aan de voorwaarde zoals vermeld in artikel 8 sub c van de Postwet volgt dat het Besluit onmiskenbaar onverbindend is.