Rechtspraak
werknemer/Leeuwenkamp 4X4 BV
Werknemer is op 16 december 2006 bij Leeuwenkamp in dienst getreden, in de functie van 2e automonteur/autotechnicus verkoopmedewerker tegen een salaris van destijds € 2.758,92 bruto (€ 1.730 netto) per maand. Op de arbeidsovereenkomst is de CAO voor het Motorvoertuigenbedrijf en Tweewielerbedrijf (hierna: de cao) van toepassing. Werknemer stelt zich op het standpunt dat hij op grond van de cao per 1 april 2008 recht heeft op een loonsverhoging van 3,5%, per 1 februari 2009 op een loonsverhoging van 3% en per 1 juli 2010 op een loonsverhoging van 0,7%. Volgens werknemer heeft Leeuwenkamp hem deze loonsverhogingen ten onrechte niet toegekend. Leeuwenkamp voert aan dat met werknemer bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst in 2006 een hoger loon is afgesproken dan waarop hij volgens de cao aanspraak had, en dat daarbij ook is overeengekomen dat werknemer daarom twee jaar lang zou afzien van loonsverhogingen op grond van de cao. Wat betreft de loonsverhoging per 1 februari 2009 stelt Leeuwenkamp dat in verschillende werkoverleggen met het voltallige personeel is afgesproken dat het personeel vanwege de slechte bedrijfseconomische situatie bij Leeuwenkamp zou afzien van de aanspraak op loonsverhoging.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Beide partijen zijn lid van een werkgevers- en werknemersorganisatie betrokken bij de cao, zodat zij beiden gebonden zijn op grond van artikel 9 WCAO/3 WAVV. Nu het loon een minimumgarantiebepaling omvat, staat het met werknemer hoger overeengekomen loon niet aan de loonsverhogingen in de weg. Voor zover Leeuwenkamp zich op het standpunt stelt dat de tussen partijen gemaakte afspraken over het aanvangssalaris en over het afzien van loonsverhoging als één geheel moeten worden bezien, en dat deze afspraken als geheel gunstiger zijn dan de cao, kan zij daarin niet worden gevolgd. Uit rechtspraak volgt dat artikel 12 WCAO meebrengt dat in een geval als hier aan de orde uitsluitend een vergelijking moet plaatsvinden tussen de partijafspraak over de loonsverhoging en de cao-bepaling over de loonsverhoging (zie het arrest van de Hoge Raad van 24 april 2009, LJN BH2623 en in JAR 2009/130). De afspraak waarbij in strijd met artikel 41 van de cao is afgezien van loonsverhoging is dus nietig, ook al geniet werknemer over het geheel genomen nog altijd een salaris boven de minimumgarantie van artikel 31 van de cao. Uit het voorgaande volgt dat werknemer aanspraak heeft op de loonsverhoging en dat zijn vordering van achterstallig loon en het daarover verschuldigde vakantiegeld zal worden toegewezen.