Rechtspraak
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Leeuwarden), 10 oktober 2017
ECLI:NL:GHARL:2017:8810
Qbuzz BV/werkneemster
Feiten
Werkneemster is sinds 2009 in dienst bij Qbuzz. In april 2017 werd bekend dat Qbuzz de concessie Zuidoost Friesland (ZoF) zou verliezen aan Arriva. Het omzetverlies voor Qbuzz als gevolg van het verlies van de concessie ZoF bedraagt 9,4%. Qbuzz heeft een transferlijst opgesteld. Daarop staan 141,538 fte directe werknemers en 30 fte indirecte werknemers, onder wie werkneemster. Deze transferlijst is samengesteld in overleg met de belanghebbende verenigingen van werknemers, goedgekeurd door een accountantsbureau en geaccepteerd door Arriva. Arriva heeft werkneemster bij brief van 5 december 2016 laten weten dat zij geen werk heeft voor haar in dezelfde, een uitwisselbare of passende functie en overleg wenst omtrent een vaststellingsovereenkomst. Werkneemster vordert dat Qbuzz bij wijze van voorlopige voorziening wordt veroordeeld haar van de transferlijst te halen en haar moet toelaten tot haar bedongen arbeid. De kantonrechter heeft de vorderingen van werkneemster toegewezen. Tegen dit vonnis komt Qbuzz in hoger beroep.
Oordeel
Het hof passeert de algemene stelling van werkneemster dat zij in haar nieuwe functie zozeer verbonden is met Groningen en Drente (hierna: GD), dat zij als directe dan wel indirect herleidbare werknemer van GD moet worden aangemerkt en daarmee niet valt onder de werkzame personen, bedoeld in artikel 37 lid 1 Wpv, ten behoeve van de verrichting van het openbaar vervoer in ZoF. Werkneemster is als casemanager vitaliteit en gezondheid niet direct met vervoersactiviteiten bezig, zodat zij al om deze reden niet valt onder de categorie directen (letter a van lid 1). Voor indeling in de groep indirecten (letter b van lid 1) is slechts nodig dat de werknemer (ook) werkzaamheden verricht ten behoeve van de concessie die overgaat. Zou deze werknemer meer dan 50%, maar minder dan 100% van zijn werktijd belast zijn met werkzaamheden voor andere concessies, dan valt hij nog steeds onder de omschrijving van letter b. Daarom zal moeten worden beoordeeld of werkneemster in haar (nieuwe) functie vanaf 1 juni 2016 werkzaamheden verrichtte ten behoeve van ZoF. Dat blijkt niet uit de functiebeschrijving die zij als casemanager kreeg, terwijl uit de bevestiging van C volgt dat deze functie voor GD is. In haar functie van operationeel manager was werkneemster ook belast met kledinguitgifte voor ZoF en de coördinatie van de kledingcommissie die verder bestaat uit chauffeurs van de verschillende concessies. Zij fungeerde met E als contactpersoon voor de kledingleverancier en was aanspreekpunt voor vragen, klachten en opmerkingen, ook vanuit ZoF, waartoe zij een aparte mailbox beheerde. Volgens Qbuzz is deze taak ook na 1 juni 2016 bij werkneemster gebleven, zij het dat Qbuzz de kledinguitgifte voor ZoF op 18 januari 2016 heeft stopgezet en dat daar werkzaam personeel zich moest wenden tot vestigingsmanagers. In het zicht van een concessie-overgang is het volgens Qbuzz logisch dat de omvang van de indirecte werkzaamheden afneemt. Werkneemster heeft echter betwist dat concessie-overstijgende taken op kledinggebied na 1 juni 2016 nog tot haar takenpakket behoorden. Dat stond niet in haar functiebeschrijving en is ook niet overeengekomen. Op de vraag van het hof waaruit blijkt dat dit wél is overeengekomen, is namens Qbuzz geantwoord dat deze taak is opgedragen door de concessiedirecteur, het bevoegde gezag, zoals blijkt uit de e-mail van 6 juni 2016 van B. Het hof constateert evenwel dat uit niets is gebleken dat werkneemster heeft geaccepteerd dat werkzaamheden met betrekking tot kleding ten behoeve van ZoF tot haar bedongen werkzaamheden per 1 juni 2016 zijn gaan behoren. Werkneemster heeft onweersproken gesteld dat de kledingcommissie sindsdien niet meer bijeen is gekomen en C heeft ter zitting verklaard dat werkneemster na 1 juni 2016 feitelijk ook niets meer heeft gedaan met betrekking tot kledinguitgifte. Qbuzz heeft gewezen op een e-mail van werkneemster d.d. 19 juli 2016 waarin zij, na een bezoek aan de kledingleverancier, vraagt om bepaalde signalen door te geven. Zonder toelichting, die ontbreekt, is echter niet duidelijk dat werkneemster, mede gelet op de geadresseerden, ook om het doorgeven van signalen uit ZoF vroeg. Gesteld noch gebleken is voorts dat bij het bezoek van werkneemster aan de kledingleverancier op 14 oktober 2016 punten aan de orde moesten komen of zijn gekomen waarbij zij ZoF vertegenwoordigde. Daarmee heeft Qbuzz onvoldoende aannemelijk gemaakt dat werkneemster vanaf 1 juni 2016 werkzaamheden ten behoeve van ZoF verrichtte met betrekking tot kleding. Met betrekking tot de stuurgroep is tijdens de mondelinge behandeling gebleken dat de leden van deze groep (waartoe werkneemster niet behoorde) een eindrapport omtrent duurzame inzetbaarheid van personeel hebben opgesteld dat in de stuurgroepvergadering van 28 oktober 2016 is besproken. Daarmee had de stuurgroep haar taak afgerond. Volgens Qbuzz behoorde het onderwerp tot het takenpakket van werkneemster als casemanager. Zij heeft dat op zichzelf niet weersproken, maar aangevoerd dat zij slechts bij twee bijeenkomsten aanwezig is geweest, waaronder de bijeenkomst op 28 oktober 2016. Een van die twee keren was zij aanwezig als vervanger van het stuurgroeplid Huizenga die GD vertegenwoordigde. De andere keer is zij op verzoek van Qbuzz als toehoorder aangeschoven. Hier volgt niet uit dat werkneemster tot taak had ZoF in de stuurgroep te vertegenwoordigen. Dat volgt evenmin uit het gegeven dat het eindrapport van de stuurgroep informatie bevat over een project binnen ZoF. Al met al heeft Qbuzz niet aannemelijk gemaakt dat werkneemster vanaf 1 juni 2016 tot taak had werkzaamheden te verrichten ten behoeve van ZoF binnen de stuurgroep. Qbuzz is er derhalve niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat werkneemster in haar nieuwe functie vanaf 1 juni 2016 werkzaam is geweest voor de concessie ZoF. Het bewijsaanbod van Qbuzz dat dit wel zo is, is niet geconcretiseerd, nog daargelaten het uitgangspunt dat, gelet op de aard van het kort geding, in deze procedure in het algemeen geen plaats is voor uitgebreide bewijslevering. Volgt bekrachtiging van het bestreden vonnis.