Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/mba CSU Personeel BV
Rechtbank Amsterdam (Locatie Amsterdam), 4 oktober 2017
ECLI:NL:RBAMS:2017:7634

werknemer/mba CSU Personeel BV

Afwijzing loonvordering. Werkgever is slechts het loon verschuldigd voor de door werknemer (re-integratief) gewerkte uren, tenzij vast zou komen te staan dat werknemer zich in bedoelde periode beter heeft gemeld en voor zijn volledige arbeid beschikbaar heeft gesteld.

Feiten

In 2007 is werknemer als medewerker schoonmaakonderhoud bij werkgever in dienst getreden. In januari 2009 is werknemer arbeidsongeschikt geworden. Aan werknemer is ingaande april 2014 een WIA-uitkering toegekend. Op 29 april 2016 is werknemer aangezegd dat zijn WIA-uitkering ingaande 1 juli 2016 wordt gestopt omdat hij alsdan voor 20,13% arbeidsongeschikt wordt geacht hetgeen lager is dan 35%. Werknemer was intussen op 1 september 2015 met re-integratief werk bij werkgever begonnen. Op 4 april 2016 wordt gerapporteerd (verzekeringsarts) dat hij dan 20 uur per week werkt bij werkgever terwijl hij zijn werk bij ISS volledig heeft hervat. Op 23 september 2016 schrijft raadsman van werknemer aan werkgever dat hij blijkens rapportage van het UWV voor 79,87% arbeidsgeschikt wordt geacht. Voor dat percentage stelt hij zich beschikbaar voor werk. Op 4 november 2016 verwerpt werkgever dit standpunt. Op 27 februari 2017 rapporteerde de bedrijfsarts dat werknemer op dat moment geen beperkingen voor het uitvoeren van zijn werk kende. Op 7 april 2017 verzocht werknemer hem voor de volle omvang in zijn oude functie tewerk te stellen omdat hij niet langer als arbeidsongeschikt kan worden aangemerkt. Vanaf 7 april 2017 heeft werkgever loon betaald aan werknemer op basis van 37,5 uur werk per week. Thans stelt werknemer zich op het standpunt dat hij vanaf loonperiode 5 van 2016 (24-04-2016 t/m 21-05-2016) tot en met loonperiode 4 van 2017 (26-03-2017 t/m 22-04-2017) aanspraak heeft op 79,87% van zijn normale brutoloon per periode van vier weken. Zijn loonvordering behelst derhalve het verschil tussen de door hem gestelde aanspraak en het hem op basis van gewerkte uren uitbetaalde loon over vorenbedoelde periode.

Oordeel

Uit de door partijen verstrekte gegevens kan worden opgemaakt dat werknemer na zijn eerste periode van twee jaar arbeidsongeschiktheid in 2011 weer volledig is gaan werken nadat zijn arbeidsongeschiktheidspercentage was vastgesteld op minder dan 35%. Binnen de in artikel 57 lid 3 WIA bedoelde termijn is werknemer wederom arbeidsongeschikt geworden vanwege dezelfde oorzaak als in 2011, hetgeen op 4 april 2016 heeft geleid tot een oordeel van het UWV dat werknemer een WIA-uitkering kreeg vanaf 2 april 2014. Deze uitkering is op 1 juli 2016 gestopt. Een eventuele nieuwe 104 wekenperiode (loonbetalingsverplichting ex art. 7:629 BW) zou pas ingaan als werknemer de arbeid waartoe hij zich had verbonden weer minimaal vier weken volledig had uitgeoefend. Feitelijk is dat pas gebeurd op 7 april 2017. Voor de periode april 2016 tot en met maart 2017 geldt dus dat werkgever slechts loon verschuldigd is voor door werknemer (re-integratief) gewerkte uren tenzij zou komen vast te staan dat werknemer zich in bedoelde periode heeft beter gemeld en voor zijn volledige arbeid beschikbaar heeft gesteld. Mocht werkgever dat niet vertrouwd hebben dan zou zij haar arbodienst opdracht hebben moeten geven om werknemer te beoordelen. Mocht daar als oordeel van de arbo-arts uitkomen dat werknemer niet volledig arbeidsgeschikt was, dan zou hij om een second opinion hebben kunnen vragen. Dat alles is niet gesteld noch anderszins aannemelijk geworden. Daarop stuit de loonvordering van werknemer af.