Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/Tibco Software Services Netherlands BV
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 18 mei 2017
ECLI:NL:RBROT:2017:7997

werknemer/Tibco Software Services Netherlands BV

Werknemer heeft zijn recht op de transitievergoeding verwerkt onder andere door – zonder deugdelijke verklaring en hoewel bijgestaan door een ervaren en gespecialiseerde advocaat – in de ontbindingsprocedure geen aanspraak te maken op de transitievergoeding.

Feiten

Werknemer is op 17 maart 2004 in dienst getreden bij Tibco Software Services Netherlands BV (hierna: Tibco). Bij beschikking van 19 oktober 2016 is de arbeidsovereenkomst tussen partijen per 1 december 2016 ontbonden. Geoordeeld is dat Tibco jegens werknemer ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Om die reden is een billijke vergoeding van € 219.392 bruto toegekend. Werknemer verzoekt in de onderhavige procedure te bepalen dat Tibco aan hem een transitievergoeding verschuldigd is ten bedrage van € 368.753,67.

Oordeel

Tussen partijen staat vast dat de arbeidsovereenkomst op 19 oktober 2016 per 1 december 2016 door de kantonrechter is ontbonden. Niet in geschil is ook dat de kantonrechter die over de ontbinding van de arbeidsovereenkomst heeft geoordeeld, tot de conclusie is gekomen dat sprake was van ernstig verwijtbaar handelen zijdens Tibco. Tegen voornoemde beschikking is geen hoger beroep ingesteld. Uit het bovenstaande volgt dat werknemer (in beginsel) een wettelijk recht heeft op betaling van een transitievergoeding.

De kern van het geschil wordt gevormd door de vraag of hij – zoals Tibco stelt – zijn rechten op die transitievergoeding heeft verwerkt. Om rechtsverwerking te kunnen aannemen is nodig dat de rechthebbende (werknemer) zich heeft gedragen op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het vervolgens geldend maken van zijn recht of bevoegdheid. Daarbij dient sprake te zijn van bijzondere omstandigheden (a) waardoor de positie van de wederpartij onredelijk verzwaard of benadeeld zou worden indien het recht of de bevoegdheid alsnog geldend wordt gemaakt, of (b) op grond waarvan bij de wederpartij het gerechtvaardigde vertrouwen is gewekt dat de rechthebbende zijn aanspraak niet meer geldend zou maken. De onder (a) genoemde grond zou in een zaak als deze vervuld kunnen zijn, indien de aanspraak op de transitievergoeding pas zou zijn gemaakt nadat de hogerberoeptermijn tegen de ontbindingsbeschikking reeds zou zijn verlopen, terwijl voorts aanwijzingen bestaan dat met het uitblijven van een transitievergoeding op enigerlei wijze rekening is gehouden bij de vaststelling van de hoogte van de billijke vergoeding. In dat geval zou Tibco als werkgever immers door het pas zeer laat actie ondernemen zijdens werknemer in een (processueel) nadeliger positie zijn gebracht. Ter zitting is evenwel vastgesteld dat (de gemachtigde van) Tibco voor het verstrijken van de hogerberoeptermijn een e-mail heeft ontvangen, waarin kenbaar is gemaakt dat aanspraak zal worden gemaakt op de transitievergoeding. De onder (a) genoemde grond is in deze zaak dus niet vervuld. De onder (b) genoemde grond is wel vervuld. Daarvoor acht de kantonrechter de volgende omstandigheden van belang.

In de ontbindingsprocedure is namens werknemer onder meer het volgende ingebracht: ‘werknemer ontvangt geen transitievergoeding omdat hij het initiatief tot beëindiging neemt terwijl alles erop wijst dat Tibco werknemer liever kwijt dan rijk is en werknemer recht gehad had op de transitievergoeding als Tibco het initiatief tot beëindiging genomen had’;

‘werknemer verzoekt u om hem een forse billijke vergoeding toe te kennen nu Tibco zelf ook stelt dat de arbeidsovereenkomst moet eindigen (…). De billijke vergoeding dient in ieder geval rekening te houden met het feit dat hij door het stilzitten van Tibco geen transitievergoeding ontvangt’. Het recht op een transitievergoeding is een wettelijk recht en daarop hoeft inderdaad – zoals werknemer stelt – geen aanspraak te worden gemaakt in een ontbindingsprocedure. Het enkele feit dat werknemer in de ontbindingsprocedure geen aanspraak heeft gemaakt op de transitievergoeding kan dan ook niet het oordeel dragen dat hij zijn rechten op die transitievergoeding heeft verwerkt. In deze zaak is echter sprake van bijkomende en bijzondere omstandigheden die dit anders maken. In de praktijk wordt bijna altijd wel aanspraak gemaakt op een transitievergoeding, zeker in geval van een werknemersverzoek zoals hier aan de orde is. Een werknemer dient immers veelal slechts een verzoek tot ontbinding in, indien de werknemer stelt dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen zijdens de werkgever als gevolg waarvan een transitievergoeding en een billijke vergoeding verschuldigd zijn. Werknemer heeft dat standpunt in de ontbindingsprocedure ook ingenomen, maar daarnaast uitdrukkelijk gesteld geen recht te hebben op een transitievergoeding. Hij neemt immers de stelling in geen transitievergoeding te ontvangen, omdat hij het initiatief tot beëindiging heeft genomen. Werknemer benadrukt in de onderhavige procedure weliswaar het uitgangspunt dat het een wettelijk recht betreft waarop hij aanspraak kan maken in geval van ernstig verwijtbaar handelen zijdens Tibco, maar dat staat haaks op zijn stellingen in de ontbindingsprocedure. Immers, in de ontbindingsprocedure heeft hij het ernstig verwijtbaar handelen van Tibco uitgebreid belicht, terwijl hij toen geen aanspraak heeft gemaakt op een transitievergoeding en bovendien – zowel in het verzoekschrift als ter zitting – de stelling heeft ingenomen geen recht te hebben op een transitievergoeding. Daar komt bij dat werknemer de kantonrechter in de ontbindingsprocedure uitdrukkelijk heeft verzocht bij de vaststelling van de hoogte van de billijke vergoeding rekening te houden met de omstandigheid dat hij geen aanspraak kon maken op de transitievergoeding (van € 195.000). Werknemer heeft er ter zitting van 30 maart 2017 op gewezen dat Tibco tijdens beide procedures is bijgestaan door ervaren en in arbeidsrecht gespecialiseerde gemachtigden en dat die gemachtigden Tibco ongetwijfeld hebben gewezen op het feit dat het recht op een transitievergoeding een wettelijk recht is en dat dit onderdeel moet zijn van de afwegingen al dan niet in hoger beroep te gaan. Op zich is die beschouwing juist. Die beschouwing is echter afkomstig van een eveneens ervaren en in arbeidsrecht gespecialiseerde gemachtigde. Die gemachtigde kon ter zitting desgevraagd geen logische verklaring geven voor het feit dat in de ontbindingsprocedure geen aanspraak is gemaakt op de transitievergoeding. In een poging de hiervoor geciteerde onderdelen van het verzoekschrift en de pleitnota te verklaren, heeft de gemachtigde van werknemer erop gewezen dat die passages bedoeld waren te wijzen op het feit dat Tibco de transitievergoeding nog niet had betaald. Waarom dit relevant zou zijn is evenwel niet duidelijk gebleken, laat staan dat een verklaring is gegeven voor de in de ontbindingsprocedure ingenomen stelling dat dit een omstandigheid zou zijn die mee zou moeten wegen in de vaststelling van de hoogte van de billijke vergoeding. Bij de kantonechter overheerst dan ook het beeld dat het een vooropgezet plan van werknemer kan zijn geweest. Mogelijk is een poging gedaan de kantonrechter die over de ontbinding en de daarmee samenhangende vergoedingen diende te oordelen op het verkeerde been te zetten. Of die poging succes heeft gehad, is niet aanstonds vast te stellen. De kantonrechter heeft in haar beschikking niet tot uitdrukking gebracht of zij de door werknemer genoemde (en hiervoor besproken) omstandigheden heeft betrokken in de vaststelling van de hoogte van de billijke vergoeding. Een en ander kan echter in het midden blijven, omdat het effect van die poging voor de beoordeling van het nu aanhangig geschil niet relevant is. De kantonrechter dient slechts de vraag te beantwoorden of werknemer door zijn handelen/nalaten in de ontbindingsprocedure zijn rechten op een transitievergoeding heeft verwerkt. De kantonrechter beantwoordt die vraag bevestigend: bij Tibco is als gevolg van het handelen c.q. nalaten van werknemer gerechtvaardigd het vertrouwen ontstaan dat hij zijn recht op een transitievergoeding niet meer geldend zou maken. Voorgaande overwegingen leiden tot afwijzing van het verzoek.