Rechtspraak
Hof van Justitie van de Europese Unie, 16 maart 2017
ECLI:EU:C:2017:223
María Begoña Espadas Recio/Servicio Público de Empleo Estatal (SPEE)
Feiten
María Begoña Espadas Recio was in Spanje werkzaam als schoonmaakster. Vanaf 23 december 1999 was zij ononderbroken in dienst bij opeenvolgende werkgevers. Haar werktijden waren als volgt: zij werkte op maandag, woensdag en donderdag tweeënhalf uur per dag en nog eens vier uur op de eerste vrijdag van elke maand. Haar werkindeling was dus ‘verticaal’ – dat wil zeggen dat het werk slechts op bepaalde dagen van de week werd verricht en niet gespreid over de vijf dagen van de werkweek (een ‘horizontale’ werkurenindeling). Op 29 juli 2013 werd de dienstbetrekking met Espadas Recio beëindigd. Espadas Recio heeft bij de verwijzende rechter beroep ingesteld tegen het besluit van de SPEE over de duur van de haar toegekende werkloosheidsuitkering. Zij stelt dat zij na zes opeenvolgende jaren te hebben gewerkt en premies voor 30 of 31 dagen per maand te hebben betaald (voor in totaal 2160 dagen) recht heeft op een uitkeringsduur van 720 dagen in plaats van de toegekende uitkeringsduur van 420 dagen. Zij betoogt dat bij het bepalen van de uitkeringsduur alle dagen waarvoor premies zijn betaald – en niet alleen de door haar daadwerkelijk gewerkte dagen – moeten worden meegeteld. Zo niet, zou zij als deeltijdwerkster niet alleen op ongerechtvaardigde wijze en in strijd met het evenredigheidsbeginsel dubbel worden benadeeld, maar zou zij ook indirect worden gediscrimineerd op grond van geslacht. Het verzoek om een prejudiciële beslissing van de Juzgado de lo Social n° 33 de Barcelona (Arbeidsrechter nr. 33 Barcelona, Spanje) strekt tot precisering van de uitlegging van Richtlijn 79/7/EEG betreffende de geleidelijke tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van de sociale zekerheid en Richtlijn 97/81/EG betreffende de door de Unice, het CEEP en het EVV gesloten raamovereenkomst inzake deeltijdarbeid. De verwijzende rechter wenst in wezen in de eerste plaats te vernemen of een uit premies van een werkneemster en haar werkgever gefinancierde werkloosheidsuitkering binnen de werkingssfeer van de raamovereenkomst valt. Tevens wenst hij te vernemen of in gevallen waarin een deeltijdwerker een zogeheten verticaal deeltijdcontract met de werkgever heeft gesloten (bijvoorbeeld voor 50% van de uren van een voltijdwerknemer, verdeeld over maandag, dinsdag en woensdag – waarbij donderdag en vrijdag niet als werkdagen gelden), nationale regelingen op grond waarvan niet-gewerkte dagen niet in aanmerking worden genomen bij de vaststelling van de totale duur van een werkloosheidsuitkering, verenigbaar zijn met de raamovereenkomst en/of met Richtlijn 79/7.
Conclusie A-G (E. Sharpston)
Met de Commissie en Spanje is de A-G van mening dat de premiegebonden werkloosheidsuitkering in het kader van het Spaanse stelsel niet onder ‘arbeidsvoorwaarden’ valt in de zin van clausule 4 punt 1 van de raamovereenkomst. De verwijzende rechter verklaart dat de in geding zijnde werkloosheidsuitkering uitsluitend wordt gefinancierd uit de door de werknemers en de werkgevers betaalde premies. Die premies worden echter betaald overeenkomstig de nationale wetgeving. Zij worden niet geregeld door een overeenkomst tussen de werkgever en de werknemer. Dat wijst erop dat de regeling meer overeenkomsten vertoont met een publiek socialezekerheidsstelsel dan met een prestatie die deel uitmaakt van het loon van de werknemer dat wordt betaald in het kader van een overeenkomst met de werkgever of een in naam van de werknemer gesloten cao. Bovendien strekt het begrip ‘arbeidsvoorwaarden’ zich niet uit tot ‘regelingen of uitkeringen van sociale zekerheid (...) die zonder enig overleg binnen de betrokken onderneming of bedrijfstak rechtstreeks bij wet worden vastgesteld en verplicht van toepassing zijn op algemene categorieën van werknemers’. Ik voeg hieraan toe dat RD 625/1985 (waarbij de uitkeringsduur is geregeld) een maatregel is die door de Spaanse autoriteiten overeenkomstig artikel 9 lid 1 van Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels ter kennis is gebracht van de Commissie. Dat betekent dat de Spaanse regering uitdrukkelijk heeft erkend dat de betrokken maatregel een werkloosheidsuitkering in de zin van de verordening vormt. De op 6 juni 1997 gesloten kaderovereenkomst inzake deeltijdarbeid, opgenomen in de bijlage bij Richtlijn 97/81/EG van de Raad van 15 december 1997 betreffende de door de Unice, het CEEP en het EVV gesloten raamovereenkomst inzake deeltijdarbeid, zoals gewijzigd bij Richtlijn 98/23/EG van 7 april 1998, moet aldus worden uitgelegd dat zij niet van toepassing is op een premiegebonden werkloosheidsuitkering zoals die waarin artikel 210 van de Spaanse Ley General de Seguridad Social (Algemene wet op de sociale zekerheid) voorziet, die uitsluitend uit premies van een werkneemster en haar voormalige werkgevers is gefinancierd.
Artikel 4 lid 1 van Richtlijn 79/7 staat in de weg aan nationale maatregelen zoals die in het hoofgeding, tenzij zij gerechtvaardigd zijn door objectieve factoren die niets van doen hebben met discriminatie op grond van geslacht. Dit is het geval wanneer die maatregelen beantwoorden aan een legitieme doelstelling van sociaal beleid en zij geschikt en noodzakelijk zijn ter bereiking van dat doel. De verwijzende rechter verklaart dat de premiegebonden werkloosheidsuitkering ten doel heeft de werknemer middelen te verstrekken ter vervanging van gederfd loon (art. 204 LGSS). Mijns inziens kan dit doel worden bereikt door rekening te houden met: (1) het tijdvak waarin de werknemer en de werkgever premies betalen; (2) de hoogte van die premies; en (3) het aantal werkuren van de werknemer (hetzij in deeltijd, hetzij in voltijds dienstverband). Uit de toelichting van de verwijzende rechter lijkt naar voren te komen dat in het Spaanse stelsel in het geval van voltijdwerkers en werknemers in horizontaal deeltijddienstverband inderdaad precies met die factoren rekening wordt gehouden. Elke werknemer zou (na premies te hebben betaald voor dezelfde periode) een uitkering van gelijke duur ontvangen. Iemand die de helft van de voltijdse werkweek werkt, zou een evenredig verlaagde uitkering ontvangen op grond van de lagere premiebetalingen die hij of zij vanwege het lagere deeltijdsalaris verschuldigd is. Zulks is volledig in overeenstemming met het pro-rata-temporisbeginsel. Een werknemer in verticaal deeltijddienstverband zou echter een uitkering van kortere duur ontvangen dan die van een voltijdwerker, ook al betaalt hij premies voor elke dag van elke maand van het jaar. In het kader van het stelsel worden de twee groepen werknemers verschillend behandeld. In het geval van werknemers in deeltijddienstverband wordt de nadruk gelegd op het aantal gewerkte dagen in plaats van op de duur van de werkzaamheden in de loop van de werkweek. Dit heeft een onlogische en ongunstig afwijkende behandeling tot gevolg waardoor werknemers in verticaal deeltijddienstverband worden benadeeld. Artikel 4 van Richtlijn 79/7 moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een wettelijke regeling van een lidstaat die in het geval van ‘verticale’ deeltijdarbeid (arbeid gedurende slechts enkele dagen per week) bij de berekening van de premiedagen geen rekening houdt met niet-gewerkte dagen, waardoor de duur van de werkloosheidsuitkering korter wordt, wanneer de meeste werknemers in verticaal deeltijddienstverband vrouwen zijn, die door een dergelijke nationale maatregel worden benadeeld.