Rechtspraak
Rechtbank Overijssel (Locatie Zwolle), 28 november 2017
ECLI:NL:RBOVE:2017:4494
werknemer/Centrum Tandheelkunde Genemuiden B.V.
Feiten
Werknemer is op 30 juni 2016 op basis van een arbeidsovereenkomst met uitgestelde prestatieplicht (nulurencontract) voor bepaalde tijd in dienst getreden bij CTG, in de functie van tandarts. De tandartspraktijk van CTG wordt gedreven door de heer B. B is gehuwd met mevrouw C. Zij is als tandartsassistente in de praktijk werkzaam. Op 2 augustus 2017 heeft in de tandartspraktijk een incident plaatsgevonden, waarbij werknemer en C betrokken waren. C heeft hiervan op 4 augustus 2017 aangifte gedaan bij de politie. Op 8 augustus 2017 is aan werknemer ontslag op staande voet gegeven. Werknemer verzoekt een billijke vergoeding en het salaris dat hem zou zijn toegekomen als de arbeidsovereenkomst in stand was gehouden. Werknemer legt aan zijn verzoek ten grondslag dat er geen sprake is geweest van mishandeling van C en dat het verhaal omtrent de mishandeling in het leven is geroepen om hem te benadelen.
Oordeel
Het voorval dat heeft geleid tot het ontslag vond plaats op woensdag 2 augustus 2017. Het ontslag is gegeven op dinsdag 8 augustus 2017. Door CTG is aangevoerd dat de tussenliggende periode nodig was voor doktersbezoek, het inwinnen van juridisch advies en het doen van aangifte. De kantonrechter acht dit tijdsverloop niet te lang. Er is derhalve sprake van een onverwijld gegeven ontslag. De reden voor het ontslag is gelegen in hetgeen in de tandartspraktijk is voorgevallen op 2 augustus 2017 en dat is in de ontslagbrief uitvoerig beschreven. Naar het oordeel van de kantonrechter is voldoende komen vast te staan dat werknemer C op 2 augustus 2017 (ten minste) heeft mishandeld en dat van noodweer geen sprake is geweest. Daarbij is in de eerste plaats van belang dat zowel in het verzoekschrift als in de toelichting ter zitting niet of nauwelijks is ingaan op het door CTG gestelde feitenrelaas. In het verzoekschrift is volstaan met een simpele ontkenning en ter zitting heeft werknemer bij monde van zijn gemachtigde aangevoerd dat hij C heeft weggeduwd omdat zij hem heeft belemmerd de praktijk te verlaten. Waar CTG een uitvoerige beschrijving van het voorval heeft gegeven, had van werknemer mogen worden verwacht dat hij zich van meet af aan goed gemotiveerd had verweerd. Eerst naar aanleiding van vragen van de kantonrechter heeft werknemer een toelichting verstrekt op hetgeen volgens hem is gebeurd. Hij heeft verklaard dat hij met zijn fiets die bewuste middag de praktijk via de garage wilde verlaten en dat C hem daarbij de doorgang versperde. Naar zijn zeggen heeft hij C toen weggeduwd waardoor zij is gevallen, maar toen hij de garage verliet zag hij dat C alweer opstond. Van stompen, slaan of wurging is geen sprake geweest. De kantonrechter merkt op dat uit deze weergave, veronderstellenderwijs uitgaande van de juistheid ervan, niet blijkt dat werknemer niet anders kón dan C wegduwen. Hij had, zelfs indien C hem de doorgang zou hebben belet – hetgeen CTG met C betwist – geen lichamelijk geweld mogen gebruiken. Daartoe bestond geen noodzaak, ook niet uit het oogpunt van verdediging. Tegenover de verklaring van werknemer staat het uitgebreide proces-verbaal van aangifte. Al met al komt de kantonrechter op basis van voornoemde stukken en hetgeen ter zitting door partijen is aangevoerd, tot de conclusie dat er sprake is geweest van (ten minste) mishandeling door werknemer waardoor C letsel heeft opgelopen. Zijn handelen levert een dringende reden op en hij mocht dus op staande voet worden ontslagen. De verzoeken van werknemer worden daarom afgewezen.