Naar boven ↑

Rechtspraak

werkneemster/werkgever
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Leeuwarden), 19 december 2017
ECLI:NL:GHARL:2017:11312

werkneemster/werkgever

Kwalificatievraag. Niet is komen vast te staan dat partijen het sluiten van een arbeidsovereenkomst voor ogen stond. Werkneemster heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat zij beloningen heeft ontvangen voor het verrichten van de door haar gestelde werkzaamheden. Loonvordering afgewezen.

Feiten

Werkgever X (hierna: X) is tandarts van beroep en heeft vanaf 2003 een affectieve relatie gehad met werkneemster. Deze laatste is afkomstig uit Bulgarije en destijds ingetrokken in de boerderij van X, alwaar hij zijn tandartspraktijk voerde. Werkneemster heeft in eerste aanleg gesteld dat zij vanaf 2003 in de praktijk van X werkzaam is geweest. Aanvankelijk als schoonmaker en vanaf mei 2008 tot december 2012 als fulltime tandartsassistente voor 38 uur per week. Verder stelt werkneemster dat zij voor de door haar verrichtte werkzaamheden nimmer loon heeft ontvangen. In eerste aanleg heeft werkneemster een vordering ingesteld ter zake van achterstallig loon, welke vordering door de kantonrechter is afgewezen omdat het bestaan van een arbeidsovereenkomst onvoldoende is gebleken. Tegen dit oordeel komt werkneemster thans in hoger beroep.

Oordeel

Het hof oordeelt als volgt. Voor een arbeidsovereenkomst is ingevolge artikel 7:610 lid 1 BW bepalend dat de ene partij, de werknemer, zich verbindt in dienst van de andere partij, de werkgever, tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten. De rechtsverhouding tussen partijen kan eerst als arbeidsovereenkomst worden gekwalificeerd nadat is vastgesteld wat partijen bij het sluiten van de overeenkomst voor ogen stond, mede in aanmerking genomen de wijze waarop zij de overeenkomst feitelijk hebben uitgevoerd en aldus daaraan inhoud hebben gegeven. Het onderscheidende element tussen de arbeidsovereenkomst en de overeenkomst van opdracht is dan ook het begrip ‘in dienst’, dat met het bestaan van een gezagsverhouding pleegt te worden vereenzelvigd. Het hof oordeelt dat werkneemster niet heeft gesteld dat partijen een arbeidsovereenkomst voor ogen heeft gestaan, maar uitsluitend heeft aangevoerd dat dat haar voor ogen heeft gestaan. Werkneemster heeft als basis voor haar loonberekening de arbeidsvoorwaardenregeling NMT overgelegd, maar uit artikel 1 van de regeling volgt dat deze de status van niet-bindend advies heeft. Daarnaast is ook niet gebleken dat partijen op andere wijze afspraken hebben gemaakt over beloningen. Hieraan voegt het hof nog toe dat er sedert 2004 geen cao voor tandartsassistenten meer is afgesloten. Het vorenstaande leidt dan ook tot het oordeel dat de door werkneemster aangevoerde grief op generlei wijze doel treft. De loonvordering wordt afgewezen.