Rechtspraak
werknemer/werkgeverRechtbank Oost-Brabant, 4 januari 2018
werknemer/werkgever
Feiten
Bij tussenvonnis van de kantonrechter is opdrachtnemer X (hierna: X) toegelaten tot het leveren van bewijs omtrent het volgende. X stelt dat hij op 10 januari 2016 een mondelinge overeenkomst met opdrachtgever Y (hierna: Y) heeft gesloten, op grond waarvan deze laatste heeft ingestemd met de afspraak dat X voor de door hem te verrichten werkzaamheden een totaalbeloningspakket van € 2.500 netto per maand zou krijgen, alsmede 3% van de brutowinst van de jaarlijkse bruto horecaomzetten van Y. Uit het door X aangedragen bewijs volgt dat partijen op 10 januari 2016 een gesprek hebben gevoerd over een vergoeding die X uit hoofde van de overeenkomst van opdracht zou ontvangen. In dit verband heeft Y een ‘salarisvoorstel’ gedaan en toegezegd dit voorstel met het hoofd van personeelszaken te bespreken. X vordert thans Y te veroordelen tot betaling van de overeengekomen vergoeding.
Oordeel
De kantonrechter overweegt dat X niet is geslaagd in het leveren van bewijs. Hierbij is het volgende van belang. X verklaart op 10 januari 2016 een gesprek te hebben gehad met Y, waarbij deze laatste een salarisvoorstel heeft gedaan en daarop heeft gezegd dit te zullen bespreken met het hoofd van personeelszaken. Het hoofd van personeelszaken heeft in dit verband verklaard niet bij het gesprek aanwezig te zijn geweest, maar uitsluitend een e-mail te hebben ontvangen waarin het voorstel van Y stond omschreven. Met deze e-mail is echter nooit iets gedaan. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat uit het aangeleverde bewijs niet kan worden afgeleid dat partijen op enig moment overeenstemming omtrent dit voorstel hebben bereikt. Het gevorderde bedrag wordt afgewezen, nu niet is komen vast te staan dat partijen overeenstemming hebben bereikt over een totaalbeloningspakket voor X van € 2.500 netto per maand, alsmede 3% van de brutowinst van de jaarlijkse bruto horecaomzetten van Y.