Rechtspraak
Rechtbank Overijssel (Locatie Enschede), 16 januari 2018
ECLI:NL:RBOVE:2018:119
werkneemster/Carint-Reggeland Groep
Feiten
Werkneemster is op 14 juli 1997 in dienst getreden bij Carint-Reggeland Groep (hierna: Carint) in de functie van verzorgende. Op de arbeidsovereenkomst is de (algemeen verbindend verklaarde) cao VVT 2016-2018 van toepassing. Werkneemster verricht onregelmatige diensten en heeft over de door haar genoten vakantie- en verlofuren tot en met december 2016 geen onregelmatigheidstoeslag uitbetaald gekregen. In juni 2017 heeft Carint werkneemster op grond van het bepaalde in artikel 3.15 cao VVT een aanbod gedaan ter oplossing van deze onregelmatigheidstoeslagenproblematiek. Werkneemster heeft echter bij brief van 8 juni 2017 laten weten dit aanbod niet te aanvaarden, omdat toepassing van artikel 3.15 cao VVT voor werkneemster tot een lagere uitkering over de jaren 2012-2016 leidt dan wanneer op basis van ieder jaar de aan werkneemster toekomende onregelmatigheidstoeslag over opgenomen vakantie- en verlofuren wordt berekend. Werkneemster vordert thans voor recht te verklaren dat zij recht heeft op een vergoeding onregelmatige dienst over de door haar opgenomen vakantie- en verlofuren over de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2016.
Oordeel
Rechtsverwerking/klachtplicht
Carint verweert zich primair met de stelling dat werkneemster haar aanspraak tot nabetaling van vakantie-uren heeft verwerkt, nu zij niet tijdig bij Carint heeft geklaagd. Dit verweer wordt door de kantonrechter verworpen, omdat de klachtplicht ex artikel 6:89 BW – die wél binnen het arbeidsrecht van betekenis kan zijn – niet van toepassing is op verbintenissen tot het doen van betalingen. Het verweer van Carint dat zij als gevolg van het feit dat werkneemster niet eerder heeft geklaagd in een nadeliger positie terecht is gekomen, wordt eveneens door de kantonrechter verworpen. Carint heeft in dit verband namelijk louter aangevoerd dat zij via de werkgeversorganisaties had kunnen pleiten voor een ander cao-pakket, indien werkneemster eerder aanspraak had gemaakt op de vergoeding. Volgens de kantonrechter is hiermee echter niet (zonder meer) komen vast te staan dat Carint ‘daadwerkelijk’ in een nadeliger positie is komen te verkeren.
Artikel 3.15 cao VVT niet in strijd met dwingend recht
De kantonrechter oordeelt – onder verwijzing naar het Williams c.s. v British Airways-arrest van het Hof van Justitie (zie ECLI:EU:C:2011:588) – als volgt. De compensatieregeling van artikel 3.15 cao VVT gaat uit van een referteperiode van een jaar, in beginsel van 2015. Dit refertejaar blijkt te leiden tot een lagere onregelmatigheidstoeslag dan die waarop werkneemster recht zou hebben bij hantering van de ‘jaar’-norm van het Hof van Justitie. Hoewel artikel 3.15 – uitgaande van het refertejaar 2015 – feitelijk afwijkt van artikel 7:639 BW, is naar het oordeel van de kantonrechter van nietigheid geen sprake. Hierbij acht de kantonrechter van belang dat artikel 3.15 cao VVT de mogelijkheid kent van het refertejaar 2015 af te wijken, zodat partijen de mogelijkheid hebben in overleg een ander refertejaar te kiezen. Nu een refertejaar gekozen dient te worden dat feitelijk wél leidt tot betaling overeenkomstig de vergoeding gebaseerd op de onregelmatigheidstoeslag per refertejaar, is de vordering van werkneemster, zij het op andere juridische grondslag (te weten: conform art. 3.15 cao VVT nader te kiezen refertejaar), toewijsbaar.